ECLI:NL:RBDHA:2021:9892

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
8 september 2021
Zaaknummer
C/09/614815 / HA ZA 21-616
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rolbeslissing inzake verzoek tot verlenging termijn in Wamca-zaak

Op 8 september 2021 heeft de Rechtbank Den Haag een rolbeslissing genomen in een Wamca-zaak tussen Stichting Massaschade & Consument (SMC) en Airbnb Ireland UC. SMC had Airbnb op 9 juli 2021 gedagvaard en verzocht om verlenging van de termijn van drie maanden, zoals bedoeld in artikel 1018d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dit verzoek werd gesteund door de Consumentenbond en Stichting Aequitas Belangenbehartiging, die de rechtbank vroegen om de termijn met negen maanden te verlengen, althans met drie maanden. De rechtbank oordeelde dat het primaire verzoek geen wettelijke basis had, aangezien artikel 1018d lid 2 Rv slechts een verlenging van maximaal drie maanden toestaat. Het subsidiaire verzoek werd eveneens afgewezen, omdat de rechtbank concludeerde dat de verzoekers de beslissing om een collectieve vordering in te stellen lieten afhangen van de uitkomst van een prejudiciële procedure bij de Hoge Raad, wat in strijd was met de wet. De rechtbank droeg de griffier op om deze rolbeslissing aantekening te maken in het centraal register voor collectieve vorderingen en bepaalde dat de zaak op 10 november 2021 weer op de rol zou komen voor beraad over het vervolg van de zaak.

Uitspraak

rolbeslissing

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/614815 / HA ZA 21-616
Rolbeslissing van 8 september 2021
in de zaak van
STICHTING MASSASCHADE & CONSUMENT, te Oegstgeest,
eiseres,
advocaat mr. W.M. Schonewille te Den Haag,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
AIRBNB IRELAND UC, te Dublin, Ierland,
gedaagde.
Partijen worden hierna SMC en Airbnb genoemd.

1.Inleiding

1.1.
Met ingang van 1 januari 2020 is in werking getreden de Wet van 20 maart 2019, Stb. 130, tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering teneinde de afwikkeling van massaschade in een collectieve actie mogelijk te maken (de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie, hierna: de Wamca).
1.2.
SMC neemt tot uitgangspunt dat de Wamca op deze zaak van toepassing is.
1.3.
SMC heeft Airbnb op 9 juli 2021 gedagvaard tegen 10 november 2021. De dagvaarding is tijdig aangetekend in het in artikel 3:305a lid 7 Burgerlijk Wetboek (BW) bedoelde centraal register voor collectieve vorderingen ter griffie ingekomen. Er is daarmee voldaan aan artikel 1018c lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

2.Het verzoek van de Consumentbond en Stichting Aequitas Belangenbehartiging

2.1.
Bij brief van 5 augustus 2021 van mr. J.B. Maliepaard, advocaat te Utrecht, hebben de Consumentenbond en Stichting Aequitas Belangenbehartiging (hierna gezamenlijk: verzoekers) de rechtbank op de voet van artikel 1018d lid 2 Rv verzocht de
in artikel 1018d lid 1 Rv bedoelde termijn met negen maanden, althans drie maanden te verlengen (hierna: het verzoek).
2.2.
Bij brief van 12 augustus 2021 van mr. M.V.E.E. de Monchy en mr. E.D. van Geuns, advocaten te Amsterdam, heeft Airbnb meegedeeld het verzoek te steunen.
2.3.
Bij brief van haar advocaat van 23 augustus 2021 heeft SMC geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Uit artikel 1018d lid 1 Rv volgt in dit geval dat binnen drie maanden na 12 juli 2021 een rechtspersoon als bedoeld in artikel 3:305a BW bij deze rechtbank een collectieve vordering kan instellen voor dezelfde gebeurtenis of gebeurtenissen als waarop de collectieve vordering van SMC betrekking heeft, over gelijksoortige feitelijke en rechtsvragen, onder vermelding van de door SMC gemaakte aantekening in het centraal register.
3.2.
Artikel 1018d lid 2 Rv bepaalt dat de rechter de in artikel 1018d lid 1 Rv bedoelde termijn van drie maanden met maximaal drie maanden kan verlengen indien binnen een maand na de aantekening van de dagvaarding in het centraal register voor collectieve vorderingen een rechtspersoon als bedoeld in artikel 3:305a BW onder vermelding van de bedoelde aantekening ter griffie heeft laten aantekenen dat zij een collectieve vordering wil instellen voor dezelfde gebeurtenis of gebeurtenissen als waarop de in artikel 1018c lid 1 Rv bedoelde collectieve vordering betrekking heeft, maar dat de termijn van drie
maanden niet volstaat.
3.3.
Het verzoek voldoet aan deze voorwaarden, aangezien:
- verzoekers rechtspersonen zijn als bedoeld in artikel 3:305a BW;
- hun verzoek binnen een maand na 12 juli 2021 ter griffie ingekomen;
- verzoekers melding hebben gemaakt van de hiervoor onder 1.3 vermelde aantekening in het centraal register voor collectieve vorderingen;
- verzoekers stellen een collectieve vordering te willen instellen voor dezelfde gebeurtenis of gebeurtenissen als waarop de door SMC ingestelde collectieve vordering betrekking heeft;
- verzoeker stellen dat de in artikel 1018d lid 1 Rv gestelde termijn van drie maanden niet volstaat.
3.4.
Daarmee is aan de orde de inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
3.5.
De Wamca zelf bevat geen maatstaf waaraan het verzoek dient te worden getoetst. Artikel 1018d lid 2 Rv bepaalt slechts dat de rechter de termijn (met maximaal drie maanden) kan verlengen.
3.6.
De parlementaire geschiedenis over deze bepaling is beknopt. Alleen de Memorie van Toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 2016-2017, 34 608, nr. 3, pp. 41-42) gaat er kort op in:

De termijn van drie maanden in lid 1 is gekozen om geïnteresseerde andere belangenorganisaties in staat te stellen om hun eigen collectieve vordering voor dezelfde gebeurtenis voor te bereiden en in te dienen. Het kan voorkomen dat vanwege de aard van de collectieve vordering of vanwege het samenwerkingsverband dat organisaties willen aangaan om een gezamenlijke collectieve vordering in te dienen ingevolge dit artikel, meer dan drie maanden nodig is om de collectieve vordering voldoende voor te bereiden en in te dienen. Voor die gevallen maakt lid 2 het mogelijk om de termijn te verlengen. Om te voorkomen dat de behandeling van de collectieve vordering onnodig veel vertraging oploopt, is een verlenging beperkt tot maximaal drie maanden. (…). Heeft zich binnen een maand na aantekening (…) een belangenorganisatie gemeld met de mededeling dat de termijn van drie maanden niet volstaat, dan is na uiterlijk zes maanden na de aantekening duidelijk welke andere belangenorganisaties voor dezelfde gebeurtenis een collectieve vordering hebben ingesteld.
3.7.
Aan hun primaire verzoek om de termijn met negen maanden te verlengen hebben verzoekers ten grondslag gelegd dat zij Airbnb eveneens hebben aangesproken over de bemiddelingskosten bij consumenten, dat hierover inmiddels een prejudiciële procedure bij de Hoge Raad aanhangig is waarin de Consumentenbond zich heeft gevoegd en dat verzoekers met Airbnb hebben afgesproken om na de uitspraak van de Hoge Raad met elkaar in overleg te treden om te bekijken of er een regeling kan worden getroffen. Voordat die uitspraak er is, is het aanhangig maken van een collectieve procedure onnodig kostbaar en tijdrovend. Aan hun subsidiaire verzoek om de termijn met drie maanden te verlengen hebben verzoekers ten grondslag gelegd dat de Consumentenbond tijd nodig heeft om de ruim 40.000 aanmeldingen voor deelname aan de procedure die zij heeft ontvangen nader te analyseren en te beoordelen, zodat meer inzicht kan worden verkregen in de verschillende typen problemen die zich kunnen voordoen, waardoor onjuiste aanmeldingen kunnen worden uitgefilterd
3.8.
Het primaire verzoek heeft geen wettelijke basis, nu artikel 1018d lid 2 Rv bepaalt dat de termijn met maximaal drie maanden kan worden verlengd. Het subsidiaire verzoek komt evenmin voor toewijzing in aanmerking. Uit de toelichting van het verzoek maakt de rechtbank op dat verzoekers de beslissing om al dan niet een collectieve vordering in te stellen laten afhangen van de uitkomst van de prejudiciële procedure. Dat is in strijd met de duidelijke tekst van artikel 1018d lid 2 Rv, die van de belangenorganisatie verlangt dat zij reeds heeft besloten om ook een collectieve procedure in stellen maar voor de uitvoering van dat besluit meer tijd nodig heeft dan de initiële drie maanden.
3.9.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de Consumentenbond niet heeft toegelicht wanneer de aanmeldingen zijn gedaan en hoe complex deze zijn, zodat niet kan worden beoordeeld of zij voldoende tijd heeft gehad om de dossiers op te vragen en op hun geschiktheid voor de collectieve procedure te onderzoeken.
3.10.
De slotsom is dat het (primaire en subsidiaire) verzoek zal worden afgewezen.
3.11.
De rechtbank zal de griffier opdragen van deze rolbeslissing aantekening te maken in het centraal register voor collectieve vorderingen. Voor beslissingen op de voet van artikel 1018d lid 2 Rv schrijft de Wamca aantekening weliswaar niet voor, maar gelet op de aard en het doel van het centraal register acht de rechtbank aantekening geboden.

4.De beslissing

4.1.
wijst het verzochte af;
4.2.
draagt de griffier op van deze rolbeslissing aantekening te maken in het centraal register voor collectieve vorderingen;
4.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 10 november 2021 voor beraad vervolg van de zaak;
4.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.S. Honée en in het openbaar uitgesproken door mr. D. Nobel, rolrechter, op 8 september 2021. [1]

Voetnoten

1.type: 1554