ECLI:NL:RBDHA:2021:9861

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
8 september 2021
Zaaknummer
09.0588021-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdachte vrijgesproken van meerdere strafbare feiten, enkel veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vervalst identiteitsbewijs

Op 8 september 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder het voorhanden hebben van een vuurwapen, verdovende middelen en een vervalst identiteitsbewijs. De verdachte, geboren in 1991 en op dat moment zonder bekende woon- of verblijfplaats, verscheen niet ter terechtzitting. Het onderzoek vond plaats op 11 juni 2021 en 25 augustus 2021. De officier van justitie, mr. J. Roosma, vorderde vrijspraak voor de meeste tenlastegelegde feiten, maar eiste bewezenverklaring van het voorhanden hebben van het vervalste identiteitsbewijs. De verdediging pleitte ook voor vrijspraak van de meeste feiten, maar voerde geen verweer tegen het identiteitsbewijs.

De rechtbank oordeelde dat de feiten 1 tot en met 6 niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. De verdachte was aangetroffen in een woning met grote hoeveelheden drugs en een vuurwapen, maar er was onvoldoende bewijs dat hij op de hoogte was van de aanwezigheid van deze goederen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van deze feiten. Wat betreft het vervalste identiteitsbewijs, dat op naam van een ander was, oordeelde de rechtbank dat er geen bewijs was dat de verdachte dit identiteitsbewijs had verworven of voorhanden had gehad, en sprak hem ook hiervoor vrij.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 104 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast werden verschillende inbeslaggenomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer, terwijl andere voorwerpen werden bewaard ten behoeve van de rechthebbende. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijs in strafzaken en de rechten van de verdachte in het strafproces.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/058802-21
Datum uitspraak: 8 september 2021
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ),
op dit moment zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 11 juni 2021 (pro forma) en 25 augustus 2021 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Roosma en van hetgeen door de (uitdrukkelijk gemachtigde) raadsman mr. Y. Taghi naar voren is gebracht. De verdachte is niet ter terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 februari 2021 te Gouda tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een semi automatisch pistool, van het merk CZ, type P-10 S, kaliber 9mm (9.19 mm), zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of bijbehorende munitie (9 patronen) voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 28 februari 2021 te Gouda tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een of meer hoeveelhe(i)d(en) van (een) middel(en) vermeld op lijst I en/of II van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen
- een weegschaal en/of
- een of meer auto(s), al dan niet voorzien van verborgen ruimte(n) en/of
- versnijdingsmiddelen en/of
- een geldbedrag van 37.115 euro en/of
- (een) telefoon(s) en/of
- sealbag(s) en/of
- een sealer en/of
- tas(sen),
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 10 lid 5 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 28 februari 2021 te Gouda tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1485 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 28 februari 2021 te Gouda tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden gehad, dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden, andere betaalmiddelen en/of gegevens voorhanden heeft gehad, te weten
- een weegschaal en/of
- een of meer auto(s), al dan niet voorzien van verborgen ruimte(n) en/of
- versnijdingsmiddelen en/of
- een geldbedrag van 37.115 euro en/of
- (een) telefoon(s) en/of
- sealbag(s) en/of
- tas(sen) en/of
- een sealer,
waarvan hij en zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
5.
hij op of omstreeks 28 februari 2021 te Gouda tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,9 kilo, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
6.
hij op of omstreeks 28 februari 2021 te Gouda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van een voorwerp (contant geldbedrag van 37115 euro)
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende op dit voorwerp is/zijn en/of
- dit voorwerp heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat dit voorwerp, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
7.
hij op of omstreeks 28 februari 2021 te Gouda een identiteitsbewijs ( [naam 1] en/of [naam 2] ) als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan hij wist, althans redelijkerwijze had moeten vermoeden dat het vals en/of vervalst was, voorhanden heeft gehad.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 aan de verdachte ten laste gelegde feiten. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 7 ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde heeft de verdediging geen verweer gevoerd.
3.3.
Vrijspraak
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten niet wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. De verdachte is rond 5.35 uur in de ochtend door de politie aangetroffen in een woning waarin op dat moment grote hoeveelheden hasj en cocaïne (kennelijk bestemd voor de handel) alsmede een doorgeladen vuurwapen met munitie aanwezig waren. Ook zijn er goederen in de woning gevonden waarmee strafbare voorbereidingshandelingen met betrekking tot hard- en softdrugs kunnen worden verricht. De verdachte bevond zich op het moment van aanhouding, half gebukt en hevig transpirerend, in een kledingkast op de eerste verdieping van deze woning. De genoemde hoeveelheden cocaïne en hasj bevonden zich in een (met slot en sleutel afgesloten) kast op de begane grond. Alhoewel zich in het dossier, naast de verdachte omstandigheden waaronder de verdachte is aangetroffen, aanwijzingen bevinden dat de verdachte zich bezighield met verdovende middelen – zo zijn er op de telefoon van de verdachte afbeeldingen en video’s aangetroffen van verdovende middelen en heeft de verdachte voor zijn aanwezigheid in de woning die nacht geen overtuigende en verifieerbare verklaring gegeven – is er geen bewijs dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de genoemde goederen in de kast (en hierover kon beschikken) dan wel voor de overige daarmee samenhangende goederen die in de woning zijn aangetroffen. Een verband tussen de inhoud van de telefoon van de verdachte en de aangetroffen goederen ontbreekt. Evenmin zijn er sporen gevonden die de verdachte in direct verband kunnen brengen met (één van) de aangetroffen goederen.
Ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde zal de rechtbank de verdachte partieel vrijspreken, voor wat betreft het identiteitsbewijs op naam van [naam 3] . De rechtbank overweegt hiertoe dat er geen (technisch) onderzoek is gedaan naar dit identiteitsbewijs en de verdachte evenmin een (bekennende) verklaring heeft afgelegd ten aanzien van dit identiteitsbewijs.
3.4.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het (overige) onder 7 ten laste gelegde met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezenverklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2021057810, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Alphen aan den Rijn-Gouda, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 522).
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:
1. Het proces-verbaal van aanhouding verdachte, opgemaakt op 28 februari 2021 (p. 138);
2. Het proces-verbaal van bevindingen (onderzoek identiteitsbewijs), opgemaakt op 2 maart 2021 (p. 121-122);
3. Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, op 3 maart 2021 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
7.
hij op 28 februari 2021 te Gouda een identiteitsbewijs op naam van [naam 1] als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan hij wist dat het vervalst was, voorhanden heeft gehad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen de hoogte van de gevorderde straf.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vervalst identiteitsbewijs en heeft zich daarmee gelegitimeerd toen hij door de politie werd aangehouden. De identiteit van de verdachte kon pas worden vastgesteld na onderzoek van zijn vingerafdrukken. Hierdoor heeft de verdachte het vertrouwen geschaad dat in het internationale personenverkeer en in het maatschappelijk verkeer in het algemeen in identiteitspapieren en reisdocumenten dient te kunnen worden gesteld. Door te frauderen met dergelijke documenten wordt het vertrouwen dat burgers en overheidsinstanties in het maatschappelijk verkeer in officiële documenten kunnen stellen, ondermijnd. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
Als strafverzwarende omstandigheden neemt de rechtbank bij de strafoplegging mee dat de verdachte onder zeer bedenkelijke omstandigheden is aangehouden. De verdachte is aangehouden in een woning waarin zich grote hoeveelheden cocaïne en hasj bevonden alsmede een geladen vuurwapen en een grote hoeveelheid contant geld. De verdachte had diverse afbeeldingen van grote hoeveelheden cocaïne en hasj op zijn telefoon. De verdachte heeft geen aannemelijke en verifieerbare verklaring voor zijn aanwezigheid in die woning gegeven, noch voor de aanwezigheid van de genoemde afbeeldingen op zijn telefoon.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 26 juli 2021, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. In Frankrijk heeft de verdachte echter wel een strafblad, waaruit blijkt dat de verdachte meerdere keren is veroordeeld wegens het plegen van misdrijven. De rechtbank weegt ook dit ten nadele van de verdachte mee in de strafoplegging.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op de LOVS-oriëntatiepunten en de straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf die qua duur gelijk is aan het voorarrest passend en geboden.

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht) onder 1, 7, 8, 15, 17, 19 en 20 genoemde voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer, dat de onder 4, 5, 9, 13, 14 en 16, genoemde voorwerpen zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende en dat het onder 18 genoemde voorwerp zal worden teruggegeven aan de verdachte.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het beslag.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1, 7, 8, 15, 17, 19 en 20 onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien:
- met betrekking tot het onder 1 genoemde voorwerp het onder 7 bewezenverklaarde feit is begaan;
- de onder 7, 8, 15, 17, 19 en 20 genoemde voorwerpen aan de verdachte toebehoren en deze voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar de feiten waarvan hij werd verdacht zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten;
en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting kan met betrekking tot de op de beslaglijst onder 4, 5, 9, 13, 14 en 16 genoemde voorwerpen geen persoon als rechthebbende worden aangemerkt. De rechtbank zal daarom de bewaring van deze voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
De rechtbank gelast de teruggave aan de verdachte van het op de beslaglijst onder 18 genoemde voorwerp, nu het belang van strafvordering zich daar niet meer tegen verzet.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36b, 36c en 231 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 7 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht voorhanden hebben, waarvan hij weet dat het vervalst is;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 104 (honderdvier) dagen;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 1, 7, 8, 15, 17, 19 en 20 genoemde voorwerpen, te weten: 1. identiteitsbewijs; 7. hashish; 8. 17 pillen; 15. hashish; 17. creditcard; 19. document [naam 2] ; 20. identiteitsbewijs;
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de op de beslaglijst onder 4, 5, 9, 13, 14 en 16 genoemde voorwerpen, te weten: 4. steelpan; 5. lepel; 9. weegschaal; 13. sleutel; 14. weegschaal; 16. 800 euro;
gelast de teruggave aan de verdachte van het op de beslaglijst onder 18 genoemde voorwerp, te weten: 18. pasfoto.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.M. van der Schenk, voorzitter,
mr. M.S. Neervoort, rechter,
mr. A.J. van der Ven, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Molenaar, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 september 2021.
Bijlage: beslaglijst.