ECLI:NL:RBDHA:2021:9837

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 september 2021
Publicatiedatum
7 september 2021
Zaaknummer
NL19.25649
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Italië voor behandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiseres, die samen met haar minderjarige kind in Nederland asiel heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft het beroep behandeld en de zaak aangehouden in afwachting van een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) over de opvang van kwetsbare vreemdelingen in Italië.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres en haar kind niet als gezinsleden kunnen worden aangemerkt in de zin van de Dublinverordening, omdat zij elkaar pas in Italië hebben ontmoet. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de overdrachtstermijn niet is verstreken, omdat deze is opgeschort door een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres over de opvang in Italië en haar medische situatie beoordeeld, maar heeft geconcludeerd dat er geen reden is om aan te nemen dat Italië haar verplichtingen niet zal nakomen. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij bijzondere opvangbehoeften heeft die in Italië niet kunnen worden vervuld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geoordeeld dat de staatssecretaris terecht de asielaanvraag niet in behandeling heeft genomen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.25649
V-nummers: [Nummer 1] en [Nummer 2]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam 1], eiseres

mede namens haar minderjarige kind
[Naam 2]
gezamenlijk te noemen eisers
(gemachtigde: mr. M.H. Steenbergen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 25 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (NL19.25650).
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL19.25650, op 14 november 2019 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen H.M. Bodden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De behandeling van het beroep is ter zitting aangehouden in afwachting van de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) over de vraag of en in hoeverre overdracht van kwetsbare vreemdelingen aan Italië aan de orde kan zijn.
In verband hiermee is het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen.
Partijen hebben op verzoek van de rechtbank gereageerd op de uitspraak van het EHRM van 15 april 2021 [1] .
Met instemming van partijen doet de rechtbank uitspraak zonder nadere zitting.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [Geboortedatum 1] en de Nigeriaanse nationaliteit te bezitten. Op 5 augustus 2019 heeft eiseres, mede namens [Naam 2], geboren op [Geboortedatum 2], een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres niet in behandeling genomen omdat Italië op grond van de Dublinverordening [2] verantwoordelijk is voor de behandeling ervan [3] .
Eiseres heeft eerder in Italië om asiel gevraagd. Verweerder heeft de Italiaanse
autoriteiten verzocht om eiseres terug te nemen [4] . Nu op dat verzoek niet tijdig is
gereageerd, is Italië verantwoordelijk voor behandeling van de aanvraag [5] , aldus verweerder.
3. Op wat eiseres daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Eiseres heeft aangevoerd dat zij in Italië getrouwd is met [Naam 3], met wie zij op [Geboortedatum 3] haar tweede kind, [Naam 4], heeft gekregen. [Naam 3] heeft op 8 december 2019 een asielaanvraag ingediend in Nederland. Eiseres kan echter niet als gezinslid van haar gestelde echtgenoot in de zin van artikel 2, aanhef en onder g, van de Dublinverordening worden aangemerkt. Zij hebben elkaar immers pas in Italië ontmoet en vormden dus geen gezin in het land van herkomst. De gezinsbepalingen uit de Dublinverordening zijn dan ook niet van toepassing bij het vaststellen van de verantwoordelijke lidstaat. Overigens is ook de asielaanvraag van [Naam 3] niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn aanvraag.. Het beroep daartegen is bij uitspraak van heden ongegrond verklaard. [6]
5. Eiseres stelt verder ten onrechte dat de overdrachtstermijn is verstreken. De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van 14 november 2019 bepaald dat eiseres niet mag worden overgedragen aan Italië totdat op het beroep is beslist. Dit heeft tot gevolg dat de overdrachtstermijn is opgeschort en eerst begint te lopen na de uitspraak op het onderhavige beroep. Dat de voorlopige voorziening is getroffen in afwachting van een uitspraak van het EHRM, is hierop niet van invloed.
6. De rechtbank heeft het beroep aangehouden in afwachting van een uitspraak van het EHRM over de vraag of de opvangvoorzieningen voor asielzoekers in Italië voor bijzonder kwetsbare vreemdelingen adequaat zijn. Het EHRM heeft deze vraag bevestigend beantwoord in de zaak M.T. tegen Nederland van 15 april 2021. Uit deze uitspraak volgt dat ten aanzien van Italië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ook waar het gaat om bijzonder kwetsbare asielzoekers. Verder volgt uit deze beslissing dat het niet noodzakelijk is om aanvullende garanties te verkrijgen.
7. Eiseres heeft in reactie hierop gesteld dat het niet duidelijk is of Dublin-terugkeerders in de praktijk daadwerkelijk toegang hebben tot de opvang. Uit informatie van de ELENA-coördinator in Italië blijkt dat er geen gereserveerde plaatsen voor Dublin-terugkeerders zijn. Daarbij komt dat opvang pas verleend wordt als er formeel een asielaanvraag is ingediend. Het kan daardoor enige tijd duren voordat zij toegang krijgen tot opvangcentra, waarbij de ELENA-coördinator opmerkt dat de wachttijden voor gezinnen met minderjarige kinderen korter zijn. Deze informatie blijkt echter ook uit eerder door het EHRM en door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beoordeelde informatie en is door deze instanties niet aangemerkt als een structureel gebrek. Hieruit blijkt dan ook niet dat eiseres en haar kinderen zonder meer geen opvang zullen krijgen bij terugkeer naar Italië. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ook bij overdracht van bijzonder kwetsbare vreemdelingen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Het is aan eiseres om te onderbouwen dat dit in haar situatie anders is en daarin is zij niet geslaagd.
8. Eiseres heeft een beroep gedaan op de medische gesteldheid van haarzelf en haar zoontje. Voor wat betreft de gestelde gezondheidsproblemen geldt dat eisers ingevolge de Opvangrichtlijn [7] aanspraak maken op medisch noodzakelijk zorg. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel wordt ervan uitgegaan dat Italië haar verplichtingen in dit verband naleeft. Eiseres heeft aangevoerd dat zij in november 2019 is verwezen naar een mamma-poli voor diagnostiek en eventuele behandeling. Uit haar GZA-dossier volgt dat haar klachten in november 2020 nog aanwezig waren. Verder blijkt uit informatie van december 2020 dat de minderjarige zoon van eiseres is behandeld vanwege een ontsteking aan zijn heup en daarna controleafspraken heeft gehad. Eisers hebben hiermee niet aannemelijk gemaakt dat zij bijzondere opvangbehoeften hebben waaraan in Italië niet kan worden voldaan.
9. Voor zover eiseres heeft gewezen op het verstrijken van de geldigheidsduur van haar Italiaanse verblijfsvergunning is dat geen reden om niet uit te gaan van het fictieve claimakkoord. De Italiaanse autoriteiten zijn gevraagd om eiseres terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening. Eiseres heeft niet onderbouwd dat de Italiaanse autoriteiten in gevallen als deze niet bereid zijn om asielzoekers terug te nemen.
10. Tot slot heeft eiseres gewezen op het lange tijdsverloop in deze zaak. Voor zover eiseres hiermee stelt dat Nederland om die reden haar asielaanvraag aan zich moet trekken, volgt de rechtbank haar daarin niet. Hoewel de Dublinverordening ervan uitgaat dat er snel duidelijkheid moet worden geboden over de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor een asielaanvraag, biedt deze verordening ook uitdrukkelijk de mogelijkheid om de termijn waarbinnen een vreemdeling moet worden overgedragen op te schorten door middel van een in het nationaal recht geregeld rechtsmiddel. In deze zaak is de uiterste overdrachtstermijn opgeschort door de eerder genoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 november 2019. Voordat de rechtbank op 28 april2021 heeft verzocht om te reageren op de uitspraak van het EHRM, heeft eiseres de rechtbank niet verzocht om de zaak op te pakken. Gelet hierop is er geen aanleiding voor het oordeel dat er vanwege tijdsverloop geen overdracht meer kan plaatsvinden.
11. Verweerder heeft in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding hoeven zien om, met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening, de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag aan zich te trekken. De aanvraag is terecht niet in behandeling genomen.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zaaknummer 46595/19, ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519
2.Verordening (EU) nr. 604/2013
3.Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000
4.Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening
5.Op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening
6.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, zaaknummer NL19.30501.
7.Richtlijn 2013/33/EU