ECLI:NL:RBDHA:2021:9831

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 september 2021
Publicatiedatum
7 september 2021
Zaaknummer
NL21.10934
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Duitsland onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser, die Marokkaanse nationaliteit heeft, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 28 mei 2021 een asielaanvraag ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens de autoriteiten verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De Duitse autoriteiten hadden op 15 juni 2021 ingestemd met de terugname van de eiser op basis van de Dublinverordening.

De eiser voerde aan dat hij in Duitsland geen rechtsmiddel kon aanvechten tegen de negatieve beslissing op zijn asielaanvraag, omdat hij niet over de financiële middelen beschikte om een advocaat te betalen en hij bovendien bedreigd werd in Duitsland. Hij vreesde voor indirect refoulement naar Marokko, waar hij een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM zou kunnen ondergaan. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in beginsel mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat Duitsland zijn internationale verplichtingen jegens de eiser zou naleven.

De rechtbank concludeerde dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat er in Duitsland sprake was van structurele tekortkomingen in de asielprocedure of opvangvoorzieningen. De eiser had geen documenten overgelegd die zijn stellingen onderbouwden en had bovendien verklaard dat hij de procedure in Duitsland niet had afgewacht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat de eiser, indien hij meent dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet nakomt, dit bij de Duitse autoriteiten moet aankaarten. De uitspraak werd gedaan door mr. W. Anker, in aanwezigheid van griffier mr. M.Ch. Grazell.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.10934

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam] , eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. A. Greve-Kortrijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL21.10935, op 12 augustus 2021 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht vooraf, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te bezitten. Hij heeft op 28 mei 2021 een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft deze asielaanvraag niet in behandeling genomen omdat Duitsland volgens hem verantwoordelijk is voor de behandeling ervan [1] . De Duitse autoriteiten zijn op 15 juni 2021 akkoord gegaan met terugname van eiser op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening [2] . Volgens verweerder staan er geen feiten of omstandigheden in de weg aan overdracht van eiser aan Duitsland.
3. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Duitsland de negatieve beslissing op zijn aanvraag niet kon aanvechten omdat een rechtsmiddel ontbrak. Eiser beschikte namelijk niet over financiële middelen om een advocaat in de beroepsfase te betalen. Ook werd hij bedreigd in
Duitsland. Eiser kon daartegen geen bescherming vragen. Daarom heeft eiser Duitsland verlaten en heeft hij in Nederland asiel gevraagd mede vanwege de beschikbare rechtsbijstand hier. Eiser vreest in geval van overdracht indirect refoulement. In Marokko riskeert eiser namelijk een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [3] .
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder mag er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel vanuit gaan dat Duitsland haar internationale verplichtingen ten aanzien van eiser nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is.
5. Eiser is daar niet in geslaagd, nu hij geen documenten heeft overgelegd of omstandigheden heeft aangevoerd die aanleiding geven voor het oordeel dat er in Duitsland sprake is van aan het systeem gerelateerde structurele tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Eiser heeft verklaard [4] dat hij in de gelegenheid is gesteld om een asielaanvraag in te dienen en dat hij tijdens zijn verblijf daar opvang heeft gehad. Er is geen grond voor het oordeel dat eiser de afwijzing van zijn asielaanvraag in Duitsland niet zou kunnen aanvechten omdat hij geen toegang zou hebben tot een rechtsmiddel. Eiser heeft tijdens het gehoor [5] immers verklaard dat hij de uitkomst van zijn procedure in Duitsland niet heeft afgewacht en na ruim drie maanden vertrokken is naar Frankrijk.
6. Eisers stelling dat hij in Duitsland is bedreigd en geen bescherming kon vragen bij de Duitse autoriteiten heeft hij op geen enkele wijze onderbouwd. Gesteld noch gebleken is dat eiser zich tot de Duitse autoriteiten heeft gewend vanwege ondervonden problemen en dat deze eiser niet konden of wilden beschermen.
7. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij vreest voor (in)direct refoulement als hij overgedragen wordt. Verweerder mag er op grond van het claimakkoord van uitgaan dat Duitsland eisers asielaanvraag zal behandelen in overeenstemming met de geldende Europese richtlijnen. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat niet op voorhand indirect refoulement dreigt bij overdracht aan de Duitse autoriteiten. Indien eiser van mening is dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen jegens hem niet naleeft, dient eiser hierover bij de autoriteiten in Duitsland te klagen.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000
2.Verordening (EU) nr. 604/2013
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
4.Gehoor van 2 juni 2021, p. 5
5.Gehoor van 2 juni 2021, p. 5