ECLI:NL:RBDHA:2021:9827

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
6 september 2021
Zaaknummer
09/126316-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van handel in verdovende middelen en medeplichtigheid daaraan

Op 7 september 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die samen met haar broer werd beschuldigd van het medeplegen van de handel in verdovende middelen in de periode van 16 maart 2021 tot en met 11 mei 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte direct betrokken was bij de handel in verdovende middelen of dat zij nauw en bewust samenwerkte met haar broer. De officier van justitie had vrijspraak van het primair tenlastegelegde en bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde gevorderd, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wist van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de kelderbox die aan haar toebehoorde. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de enkele aanwezigheid van de verdachte bij de kelderbox niet voldoende bewijs opleverde voor medeplichtigheid aan de drugshandel. De verdachte werd vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/126316-21
Datum uitspraak: 7 september 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
[geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ,
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 24 augustus 2021 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. van Staden te Brink en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman
mr. H.G. Koopman naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
zij in of omstreeks de periode 16 maart 2021 tot en met 11 mei 2021 te
's-Gravenhage, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer
anderen, althans alleen, meermaals, althans eenmaal opzettelijk heeft geteeld en/of
bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt
en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet; en/of
- hoeveelheden van een materiaal bevattende heroine, zijnde heroïne een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet; en/of
- hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA
(3,4-methyleendioxymethamfetamine), zijnde MDMA
(3,4-methyleendioxymethamfetamine) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel
3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[medeverdachte] en/of een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de
periode 16 maart 2021 tot en met 11 mei 2021 te 's-Gravenhage, althans in
Nederland met elkaar, althans één van hen, meermaals, althans eenmaal opzettelijk
heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht
en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig
heeft/hebben gehad,
- hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet; en/of
- hoeveelheden van een materiaal bevattende heroine, zijnde heroïne een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet; en/of
- hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA
(3,4-methyleendioxymethamfetamine), zijnde MDMA
(3,4-methyleendioxymethamfetamine) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel
3a van die wet;
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks
de periode 16 maart 2021 tot en met 11 mei 2021 te 's-Gravenhage meermalen,
althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of
inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door:
- een voertuig (Opel Corsa [kenteken] ); en/of
- een woning ( [adres 1] ); en/of
- een kelderbox ( [adres 1] );
ter beschikking te stellen;
2
zij op of omstreeks 11 mei 2021 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een
of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 514,3 gram (bruto), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet; en/of
- ongeveer 4,9 gram (bruto), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet; en/of
- ongeveer 81 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine), zijnde MDMA
(3,4-methyleendioxymethamfetamine) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel
3a van die wet.

3.Vrijspraak

3.1
Inleiding
De vraag die aan de rechtbank ter beantwoording voorligt, is of de verdachte zich samen met haar broer [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de handel in verdovende middelen in de periode van 16 maart 2021 tot en met 11 mei 2021 dan wel dat zij medeplichtig is geweest aan deze handel. Daarnaast dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of zij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het aanwezig hebben van verdovende middelen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde en tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van de ten laste gelegde feiten bepleit.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Feit 1Primair: medeplegenMet de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat in het dossier geen bewijs aanwezig is dat de verdachte direct betrokken is geweest bij de handel in verdovende middelen, noch dat de verdachte nauw en bewust met [medeverdachte] heeft samengewerkt bij de handel in verdovende middelen.
De verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
Subsidiair: medeplichtigheidDe rechtbank stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat wordt bewezen dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte was gericht op de behulpzaamheid en op het gepleegde misdrijf.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting volgt dat de verdachte haar auto aan [medeverdachte] heeft uitgeleend en dat [medeverdachte] vanuit deze auto verdovende middelen heeft verhandeld. Ook volgt uit het dossier dat [medeverdachte] gebruik heeft gemaakt van de kelderbox op het adres van de verdachte aan de [adres 1] in Den Haag. Hij bewaarde verdovende middelen in deze kelderbox. De verdachte werd aangetroffen bij de kelderbox op het moment dat verbalisanten de kelderbox kwamen doorzoeken.
De vraag is of deze feiten en omstandigheden voldoende wettig en overtuigend bewijs opleveren van medeplichtigheid aan de handel in verdovende middelen.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de kelderbox ter beschikking heeft gesteld aan de verdachte voor het bewaren van verdovende middelen. De verdachte heeft verklaard, voor het moment dat zij daar werd aangetroffen al langere tijd niet in de kelderbox te zijn geweest en niet te hebben geweten dat er verdovende middelen in de kelderbox lagen. Ook [medeverdachte] heeft verklaard dat zijn zusje niet wist van de verdovende middelen in de kelderbox. Weliswaar heeft de verdachte haar auto aan [medeverdachte] uitgeleend, maar niet gebleken is dat de verdachte wist dat haar auto werd gebruikt voor de verkoop van verdovende middelen. Uit de verschillende observaties, auditieve observaties (de rechtbank begrijpt: tapgesprekken) en getuigenverklaringen blijkt niet van enige betrokkenheid van de verdachte bij de handel in verdovende middelen. Het op het moment van de doorzoeking van de kelderbox aantreffen van de verdachte bij de kelderbox is onvoldoende om te komen tot het bewijs van medeplichtigheid van de verdachte aan de drugshandel.
De verdachte wordt daarom eveneens vrijgesproken van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit.
Feit 2De rechtbank stelt voorop dat voor bewezenverklaring van feit 2 is vereist dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de verdovende middelen en dat deze verdovende middelen zich binnen haar machtssfeer bevonden.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte op 11 mei 2021 is gezien en is aangehouden bij de kelderbox van de woning waar zij verbleef. In deze kelderbox werden vervolgens drugsgerelateerde goederen alsook 82,4 gram cocaïne aangetroffen. Op het moment dat de verdachte bij de kelderbox werd gezien, had zij de sleutel van de kelderbox bij zich. Gelet hierop staat dat de verdachte de beschikkingsmacht had over de in de kelderbox aangetroffen cocaïne. Dat de verdachte ook wetenschap had van de aanwezigheid van deze verdovende middelen in die kelderbox, blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende uit het dossier. [medeverdachte] heeft bekend de verdovende middelen in de kelderbox te hebben bewaard. Weliswaar heeft de verdachte verklaard kort voor de komst van de politie in de kelderbox te hebben gekeken maar zij heeft ook verklaard toen geen verdovende middelen te hebben gezien. Op de foto’s die zijn gevoegd bij het proces-verbaal van doorzoeking (pagina’s 202-204 van het procesdossier) is niet waarneembaar dat de aangetroffen verdovende middelen in de kelderbox direct in het zicht lagen. De rechtbank gaat ervan uit dat deze (eerste) foto’s betrekking hebben op de situatie zoals de politie de kelderbox bij de start van de zoeking heeft aangetroffen. De enkele aanwezigheid van de verdachte bij de kelderbox kort voor de inval door de politie, is gelet op het voorgaande onvoldoende om aan te nemen dat zij wetenschap had van de verdovende middelen.
Gelet hierop kan het feit niet wettig en overtuigend bewezen worden, waardoor vrijspraak zal volgen.

4.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.P.M. Loos, voorzitter,
mr. A.M. Gruschke, rechter,
mr. J.J. Arts, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.N.D. Snel, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 september 2021.