ECLI:NL:RBDHA:2021:9826

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
6 september 2021
Zaaknummer
09-241789-20 e.a.
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van jeugdstrafrecht bij geweldsdelicten tegen politieambtenaren en poging tot zware mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 20-jarige verdachte, waarbij het jeugdstrafrecht werd toegepast. De verdachte was beschuldigd van het plegen van geweldsdelicten, waaronder een poging tot doodslag en mishandeling van politieambtenaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 24 september 2020 in Zoetermeer heeft geprobeerd een groepsleider van Middin met een mes te verwonden, maar heeft geoordeeld dat de poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlastelegging van poging tot zware mishandeling. Daarnaast heeft de verdachte op 21 september 2020 twee politieambtenaren mishandeld en beledigd. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een autismespectrumstoornis en andere psychische aandoeningen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 196 dagen jeugddetentie, met aftrek van de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht, en een voorwaardelijke werkstraf van 40 uren. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder begeleiding door de jeugdreclassering en voortzetting van de behandeling bij Ipse De Bruggen. De vordering van de benadeelde partij, een politieambtenaar, is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank een schadevergoeding van € 100,- heeft toegewezen voor immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Parketnummer 09-241789-20; 09-236690-30 (t.t.g.)
Datum uitspraak 29 juli 2021
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
verblijvende [adres]
advocaat: mr. G. van der Steen te Den Haag.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 1 december 2020 (pro forma),
18 februari 2021, 29 april 2021 en 29 juli 2021 (inhoudelijke behandeling).

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 09-241789-20 (dagvaarding 1) ten laste gelegd dat hij op 24 september 2020 te Zoetermeer heeft geprobeerd [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven (primair) dan wel hem opzettelijk zwaar letsel toe te brengen (subsidiair), of dat hij hem heeft mishandeld (meer subsidiair).
Ook wordt de verdachte verweten dat hij in de zaak met parketnummer 09-23660-20 (dagvaarding 2) op 21 september 2020 te Zoetermeer [slachtoffer 2] , brigadier van politie, heeft mishandeld (feit 1) en ook dat hij [slachtoffer 2] , brigadier van politie, en [slachtoffer 3] , hoofdagent van politie, heeft beledigd (feit 2).
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie, mr. P. de Mos, heeft geëist dat de rechtbank bewezen zal verklaren dat de verdachte de op dagvaarding 1 primair en op dagvaarding 2 onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan. De officier van justitie heeft wat betreft dagvaarding 1 naar voren gebracht dat de verdachte naar uiterlijke verschijningsvorm de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door zijn handelen dood zou gaan. De verdachte heeft met twee keukenmessen een stekende beweging in de richting van de buik van het slachtoffer gemaakt. De verdachte had geen intentie om dit te doen. Maar als je gaat steken, zo dichtbij, bij belangrijke organen, dan is er grote kans op dodelijke verwondingen.
e buik is een kwetsbaar onderdeel van het lichaam en er is dan ook een grote kans dat iemand door het steken in de buik komt te overlijden. De verdachte heeft het slachtoffer ook echt geraakt. Hij had een bloedend prikwondje aan de rechter zijkant van zijn buik. Poging doodslag is, aldus de officier van justitie, wettig en overtuigend te bewijzen.
De verdachte heeft voorts bekend dat hij één politieambtenaar in zijn gezicht heeft geslagen en dat hij beide politieambtenaren heeft uitgescholden. De feiten op dagvaarding 2 zijn, aldus de officier van justitie, dan ook wettig en overtuigend te bewijzen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft wat betreft dagvaarding 1 vrijspraak van het primair tenlastegelegde, de poging tot doodslag, bepleit. De raadsman heeft aangevoerd dat het dossier weinig aanknopingspunten biedt om aan te nemen dat de verdachte de bedoeling had om het slachtoffer te verwonden laat staan dat er levensbedreigend letsel uit zijn handelen zou voortvloeien. De verdachte heeft zwaaiende bewegingen gemaakt met de messen en het slachtoffer heeft een oppervlakkig wondje aan de rechterzijkant van zijn buik. Uit het dossier blijkt volgens de raadsman niet met hoeveel kracht de verdachte zou hebben gestoken. Bij de stukken van het dossier bevindt zich ook geen onderbouwend rapport. Poging tot doodslag kan niet worden aangetoond.
Dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood zou hebben aanvaard, is dan ook niet komen vast te staan.
Voor wat betreft het subsidiair tenlastegelegde, de poging tot zware mishandeling, heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De mishandeling zoals meer subsidiair ten laste is gelegd kan, aldus de raadsman, in ieder geval wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
De mishandeling en de belediging van de agenten kunnen ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Hoewel de verdachte niet de volle opzet had op deze feiten was hij zich wel in enige mate bewust van wat bij deed.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging. [1]
Dagvaarding 1
[slachtoffer 1] (verder: aangever) heeft aangifte gedaan en daarbij verklaard dat hij als begeleider bij Middin werkzaam is en dat hij op 24 september 2020, omstreeks 20.00 uur, een gesprek had met de verdachte en een andere jongen, [naam] , over een coronageval binnen de deuren van de instelling.
Hierop reageerde de verdachte erg agressief. Hij gooide met een kopje thee en liep vervolgens naar de keuken. In de keuken pakte de verdachte twee keukenmessen en hiermee kwam hij op aangever af. Aangever zag dat één mes een blauw handvat had en het andere een groen handvat en hij schatte in dat de messen ongeveer 10 cm lang waren.
De verdachte kwam op aangever af en maakte een steekbeweging in de richting van de buik van aangever. Aangever deinsde achteruit en zag de verdachte nogmaals op hem afkomen. Aangever heeft vervolgens een keukenstoel gepakt om de verdachte op afstand te kunnen houden en hem af te kunnen weren. De verdachte liep naar de keuken, legde de messen terug en ging naar boven, naar zijn kamer.
Aangever merkte ineens dat hij pijn had in de rechterkant van zijn buik. Hij zag dat
hij bloed had aan zijn buik en zag dat er een klein prikwondje zat. Kennelijk van
het mes waarmee de verdachte hem gestoken had. Aangever had dit niet direct gemerkt, maar voelde inmiddels wel pijn en is behoorlijk geschrokken. [2]
De verdachte heeft bij de politie [3] , bij de rechter-commissaris [4] en ter zitting [5] verklaard dat hij een woedeaanval kreeg en het zwart werd voor zijn ogen en dat hij zich niet meer kan herinneren wat er op 24 september 2020 is gebeurd, maar dat hij wel gelooft dat het is gebeurd zoals aangever heeft verklaard. Pas op het politiebureau kwam de verdachte bij zinnen. Hij heeft verklaard heel veel spijt te hebben van zijn gedrag.
Gelet op de aangifte en de verklaring van de verdachte, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat feit 1 primair, de poging tot doodslag, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Uit het dossier valt niet op te maken met hoeveel kracht de verdachte aangever heeft gestoken. Aangever heeft een kleine oppervlakkige steekwond aan de rechter zijkant van zijn buik. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte niet de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat de verdachte dood zou kunnen gaan, maar wel dat hij zwaar lichamelijk letsel, zoals bijvoorbeeld een darmperforatie, zou kunnen oplopen.
De rechtbank acht het bij dagvaarding 1 subsidiair tenlastegelegde, de poging tot zware mishandeling, dan ook wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank spreekt de verdachte van het hem bij dagvaarding 1 primair tenlastegelegde vrij.
Dagvaarding 2, feiten 1 en 2
Er kan worden volstaan met de hieronder vermelde opgaven van bewijsmiddelen [6] , omdat de verdachte deze feiten heeft bekend bij de politie en ook ter zitting. De raadsman heeft ook geen vrijspraak bepleit.
De bewijsmiddelen houden in:
  • de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter zitting op 29 juli 2021;
  • de verklaring van de verdachte van 21 september 2020, opgenomen in het proces-verbaal met nummer PL1500- 2020284533-7 (p. 3-6);
  • de aangifte van [slachtoffer 2] , met bijlage, van 21 september 2020, opgenomen in het proces-verbaal met nummer PL1500- 2020284533-4 (p. 15-17);
  • de aangifte van [slachtoffer 3] , van 21 september 2020, opgenomen in het proces-verbaal met nummer PL1500- 2020284541-2 (p. 18-19);
  • proces-verbaal van aanhouding van 31 oktober 2018, met bijlagen, opgenomen in het proces-verbaal met nummer PL1500- 2020284533-2 (p. 9-13).
De rechtbank acht op grond van deze bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer 2] en aan de belediging [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] beiden politieambtenaar, op 21 september 2020 te Zoetermeer.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank is op grond van de onder paragraaf 3.3 genoemde bewijsmiddelen van oordeel dat de bij dagvaarding 1 subsidiair en bij dagvaarding 2 onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De bewezenverklaring staat in bijlage II.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

De feiten zijn strafbaar.
De psychiater, J.E. Julsing, en de psycholoog, drs. T. ‘t Hoen, die de verdachte hebben onderzocht en die beiden op 14 januari 2021 hebben gerapporteerd, zijn respectievelijk van mening dat de feiten in zeer sterk dan wel sterk verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend vanwege de stoornissen die bij de verdachte zijn vastgesteld en die ook al bestonden op het moment van het plaatsvinden van de feiten.
De rechtbank neemt de conclusies van deze deskundigen over. Door de rechtbank wordt een drie-punt-schaal gehanteerd (in de zin van toerekeningsvatbaar, verminderd toerekeningsvatbaar en ontoerekeningsvatbaar), en zal de verdachte op deze schaal verminderd toerekeningsvatbaar achten.
De verdachte is dus wel strafbaar, ook al was hij zó boos dat hij zich niet meer kan herinneren wat hij heeft gedaan.

6.De straf en/of maatregel

6.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, met toepassing van het jeugdstrafrecht, gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 316 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als voorwaarden begeleiding door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met de daarbij behorende meldplicht, het voortzetten van de behandeling bij Ipse De Bruggen, zolang als dit nodig is, en aansluitend meewerken aan zorgbemiddeling voor het wonen bij Middin of een soortgelijke instelling.
De officier van justitie heeft bovendien gevorderd dat de rechtbank het toezicht en de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zal verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven dat de verdachte heel lang in voorarrest heeft gezeten omdat er geen passende plek voor hem voorhanden was en dit voor de verdachte met zijn autismespectrumstoornis, heel zwaar is geweest.
Bepleit is het voorwaardelijke deel van de straf te matigen tot de symbolische hoogte van
1 dag, omdat een waarschuwing voor de toekomst de verdachte niet zal helpen. Tegen oplegging van de bijzondere voorwaarden met de dadelijke uitvoerbaarheid is geen verweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
De ernst van de feiten
De verdachte heeft een groepsleider van Middin met een mes gestoken door zwaaiende bewegingen met twee messen in zijn richting te maken. De verdachte was zeer boos en kan zich niet meer herinneren wat hij heeft gedaan.
Door zo te handelen heeft de verdachte een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Slachtoffers van een dergelijk geweldsdelict kunnen bovendien gedurende langere tijd nog de psychische gevolgen daarvan ondervinden.
De verdachte heeft voorts twee agenten beledigd en vervolgens één van hen in zijn gezicht geslagen. Door aldus te handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor het gezag van de politie. Politieagenten, belast met het openbaar gezag, moeten hun werk kunnen doen zonder daarbij beledigd te worden. Dergelijke feiten betekenen een ondermijning van het openbaar gezag.
6.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank stelt vast dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 2 juli 2021 bij vonnis van de meervoudige kamer van 16 augustus 2018
is veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf voor de bedreiging en mishandeling van zijn moeder. Deze eerdere voorwaardelijke veroordeling heeft de verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapporten van reclassering en van de deskundigen
J.E. Julsing, psychiater, en drs. T.‘t Hoen, GZ-psycholoog, beide van 14 januari 2021, die zijn opgemaakt over de persoon van de verdachte.
Volgens de deskundigen is er bij de verdachte sprake van een autismespectrumstoornis, met bijkomende verstandelijke beperking, samenhangend met een periodiek explosieve stoornis, en een posttraumatische-stressstoornis.
Wanneer er geen passende behandeling en begeleiding is, wordt het recidiverisico als hoog ingeschat. Toepassing van het jeugdstrafrecht wordt geadviseerd.
De psycholoog heeft aangegeven dat een langdurige en intensieve klinische behandeling in een gesloten setting noodzakelijk is om het hoge recidiverisico in voldoende mate terug te brengen. De SGLVG-kliniek van Ipse De Bruggen in Zwammerdam, voldoet hier aan. Na het klinische traject zal in kleine stappen moeten worden toegewerkt naar een beschermde woonvorm en uiteindelijk wellicht een begeleide woonvorm. Hierbij is het wel de verwachting dat betrokkene vanwege zijn chronische pathologie zijn leven lang een vorm van begeleiding en zorg nodig zal hebben.
Het is van belang dat waar nodig zijn sociale netwerk (lees zijn ouders) wordt betrokken bij de behandeling. De nadruk dient te liggen op zorg, behandeling en begeleiding en niet zozeer op straf.
Beide deskundigen hebben geadviseerd de hulpverlening op te leggen in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf.
De rechtbank kan zich vinden in dit advies.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het voortgangsverslag van Ipse De Bruggen van 26 juli 2021.
Mevrouw Van Schaik, werkzaam als Forensisch orthopedagoog/gedragswetenschapper bij Ipse De Bruggen en ter zitting gehoord als deskundige, heeft meegedeeld dat de verdachte heel gemotiveerd is voor behandeling. Hij wil graag geholpen worden en aan zijn gedrag werken, want hij heeft een hekel aan agressie. Hij is blij dat de behandelmodule Grip op Agressie is gestart. Hij heeft een rigide denkpatroon en moet handelingen ook echt aanleren. Hij heeft ook de context van structuur en duidelijkheid nodig. Grip op Agressie duurt in ieder geval tot november en kan eventueel nog met drie maanden worden verlengd. Daarna zal worden gekeken wat het leereffect is en wat het perspectief zal zijn. Er wordt naar de toekomst van de verdachte gekeken en niet naar het verleden.
Van de zijde van de jeugdreclassering is ter zitting aangegeven dat het voortzetten van de begeleiding van de jeugdreclassering nodig is om de moeder en de vader te ontlasten en om een coördinerende functie wat betreft de benodigde hulpverlening te houden. Zeker voor het bepalen van een vervolgplek is dit noodzakelijk.
6.3.3
Toepasselijk recht
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte voor de bewezenverklaarde feiten volgens het jeugdstrafrecht of het commune strafrecht bestraft moet worden. De verdachte was tijdens het plegen van de feiten 20 jaar oud, zodat in beginsel het commune strafrecht van toepassing is. De rechtbank heeft evenwel bij jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar de mogelijkheid om het jeugdstrafrecht toe te passen. Dat kan de rechtbank doen wanneer de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan daar aanleiding voor geven.
De rechtbank acht, gebaseerd op hetgeen de deskundigen over de verdachte hebben gerapporteerd en gelet op de persoon van de verdachte zoals ter terechtzitting overgekomen, toepassing van het jeugdstrafrecht aangewezen.
6.3.4
De strafoplegging
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat tot uitgangspunt genomen de informatie over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die uit de rapporten en ter zitting naar voren is gekomen, alsook de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd, zoals neergelegd in de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting
De rechtbank ziet reden de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentiestraf op te
leggen gelijk aan de tijd de die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, te
weten 196 dagen.
Teneinde verdachte van het plegen van strafbare feiten te weerhouden en zijn behandeling en begeleiding te waarborgen legt de rechtbank de verdachte tevens een voorwaardelijke werkstraf op, met als bijzondere voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering met de daarbij behorende meldplicht, het voortzetten van de behandeling bij Ipse De Bruggen, zolang als dit nodig is, en aansluitend het meewerken aan het verblijven op een vervolgplek, die in overeenstemming met de behandelaar bij Ipse De Bruggen, Middin en de jeugdreclassering, zal worden vastgesteld bij Middin of een soortgelijke instelling.
De rechtbank zal verder de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het toezicht bevelen, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte vanwege zijn autismespectrumstoornis, met bijkomende verstandelijke beperking, samenhangend met een periodiek explosieve stoornis, wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

7.De vordering van de benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 2] heeft wat betreft feiten 1 en 2 op dagvaarding 2 een vordering tot vergoeding van de geleden schade ingediend voor het bedrag van € 219,00 bestaande uit immateriële schade, kort gezegd smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank gevraagd de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe te wijzen tot een bedrag van € 150,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering voor het overige.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven ook een bedrag van € 150,- aan de hoge kant te vinden en zich wat betreft de hoogte van het toe te wijzen bedrag te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij heeft immateriële schade gevorderd. Er is sprake van lichamelijk letsel na een klap in het gezicht. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een aantasting in de persoon als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW en dat voldoende is gebleken dat de benadeelde door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De rechtbank acht een bedrag van € 100,00 toewijsbaar. De rechtbank zal tevens de wettelijke rente toekennen vanaf 21 september 2020 tot aan de dag waarop het bedrag is voldaan.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Dit brengt mee dat de verdachte ook moet worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt.
De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op € 0,00.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat.
Dit betekent dat de verdachte verplicht is een bedrag groot € 100,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 21 september 2020 tot aan de dag waarop het bedrag is voldaan, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2] .
Omdat het jeugdstrafrecht wordt toegepast, zal de rechtbank de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen:
45, 36f, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77x, 77aa, 77gg, 266, 267, 300, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze artikelen zijn toegepast zoals zij golden op het moment van het plegen van de strafbare feiten.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem bij dagvaarding 1 primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hem bij dagvaarding 1 subsidiair en bij dagvaarding 2 onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Dat is volgens de wet:
dagvaarding 1
subsidiair
poging tot zware mishandeling;
dagvaarding 2
feit 1
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
feit 2
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot;
jeugddetentie voor de duur van 196 DAGEN;
bepaalt dat de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht hier vanaf getrokken moet worden, tenzij dat al bij een andere straf is gedaan;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde
arbeid,
voor de tijd van 40 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
20 DAGEN;
bepaalt dat
deze werkstrafniet ten uitvoer zal worden gelegd als de verdachte zich tot het einde van de proeftijd, die
2 jarenis, houdt aan de volgende voorwaarden:
1. dat hij zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
2. dat hij zich gedurende de proeftijd zal melden bij de jeugdreclassering, op momenten
waarop zij dat willen en zolang zij dat willen;
3. dat hij zijn behandeling bij Ipse De Bruggen zal voortzetten, zolang als dit nodig is;
4. dat hij aansluitend zal meewerken aan het verblijven op een vervolgplek, die in
overeenstemming met de behandelaar bij Ipse De Bruggen, Middin en de
jeugdreclassering, zal worden vastgesteld bij Middin of een soortgelijke instelling;
geeft aan de
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht om erop toe te zien dat de verdachte zich zal houden aan de voorwaarden en om hem daarbij te begeleiden;
wijst de verdachte op de overigens geldende voorwaarden:
5. dat hij voor het vaststellen van zijn identiteit zal meewerken aan het nemen van
vingerafdrukken of een identiteitsbewijs (artikel 1 Wet op de identificatieplicht) zal laten
inzien;
6. dat hij zal meewerken aan het toezicht door de jeugdreclassering, zoals bedoeld in artikel
77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder
begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering;
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn;
heft op het geschorste beveltot voorlopige hechtenis van de verdachte;
ten aanzien van dagvaarding 2 feiten 1 en 2
wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe voor het bedrag van
€ 100,00,
vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 21 september 2020 tot de dag waarop de vordering is betaald, en veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
€ 00,00, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering;
legt aan de verdachte op de verplichting om
€ 100,00aan de Staat te betalen,
vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 21 september 2020 tot de dag waarop het bedrag is betaald, voor het slachtoffer
[slachtoffer 2];
bepaalt de maximale duur van de
gijzelingop
0 dagenals de verdachte niet voldoet aan zijn betalingsverplichting;
bepaalt dat door betaling aan de Staat, de verplichting om aan de benadeelde partij te betalen vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.M. Borkent, kinderrechter, voorzitter,
mr. C.F. Mewe, kinderrechter,
en mr. D.M. Rupert, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 juli 2021.
Mr. Rupert kan dit vonnis niet tekenen.
Bijlagen:
De tenlastelegging
De bewezenverklaring
Bijlage I: de tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
09-241789-20
hij op of omstreeks 24 september 2020 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, [slachtoffer 1] meermalen althans éénmaal heeft gestoken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 september 2020 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
[slachtoffer 1] meermalen althans éénmaal heeft gestoken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 september 2020 te Zoetermeer [slachtoffer 1] heeft mishandeld door
* [slachtoffer 1] meermalen althans éénmaal te steken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp en/of
* [slachtoffer 1] te slaan en/of te stompen tegen zijn schouder, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] ;
09-236690-20
1
hij op of omstreeks 21 september 2020 te Zoetermeer, een ambtenaar, [slachtoffer 2] , brigadier van politie, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
heeft mishandeld door [slachtoffer 2] tegen zijn hoofd te slaan;
2
hij op of omstreeks 21 september 2020 te Zoetermeer opzettelijk (een) ambtena(a)r(en), te weten
[slachtoffer 2] , brigadier van politie en/of [slachtoffer 3] , hoofdagent van politie, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in diens/dier tegenwoordigheid,
Mondeling heeft beledigd, door hem/hen de woorden toe te voegen: volksverraders en/of kankerlijers, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Bijlage II: de bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat:
09-241789-20 subsidiair
hij op 24 september 2020 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen [slachtoffer 1] éénmaal heeft gestoken met een mes
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
09-236690-20
1
hij op 21 september 2020 te Zoetermeer, een ambtenaar, [slachtoffer 2] , brigadier van politie, gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] tegen zijn hoofd te slaan;
2
hij op 21 september 2020 te Zoetermeer opzettelijk ambtenaren, te weten [slachtoffer 2] , brigadier van politie en [slachtoffer 3] , hoofdagent van politie, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in dier tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: volksverraders en kankerlijers.

Voetnoten

1.De hierna genoemde pagina’s zijn te vinden in het dossier met het nummer PL1500-2020288723,
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 14-18, met als bijlage foto’s, p. 19.
3.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] , p. 22-27.
4.Verklaring van de [verdachte] bij de rechter-commissaris van 28 september 2020.
5.Verklaring van de verdachte ter zitting van 29 juli 2021.
6.Zie: artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.