ECLI:NL:RBDHA:2021:9806

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
6 september 2021
Zaaknummer
20/54
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen maatregel opgelegd door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in het verzet van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) tegen een eerdere uitspraak van 14 april 2020. De gëopposeerde had beroep ingesteld tegen een maatregel die op 9 december 2019 was opgelegd, waarbij eenmalig € 12,95 werd ingehouden op het leefgeld van de gëopposeerde wegens het niet naleven van de meldplicht. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat de maatregel onterecht was opgelegd, omdat de gëopposeerde zich slechts één keer niet had gemeld, terwijl voor het opleggen van een maatregel vereist is dat er gedurende twee weken of twee opeenvolgende keren niet aan de meldplicht is voldaan.

De opposant, het COA, heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak en betoogd dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de maatregel niet mocht worden opgelegd. Het COA stelde dat er op basis van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) een wekelijkse meldplicht geldt, en dat zij bevoegd was om het leefgeld in te houden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, hoewel er inderdaad een wekelijkse meldplicht geldt, dit niet betekent dat het COA een maatregel kan opleggen voor een eenmalige schending van die meldplicht.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen basis is voor het oordeel dat de eerdere uitspraak onjuist was en heeft het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak van 14 april 2020 blijft daarmee in stand. De beslissing is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: 20/54 COA V165

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2021 op het verzet van

Het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), opposant (gemachtigde mr. S.F. Leeuwin)
en

[gëopposeerde], gëopposeerde

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat de gëopposeerde ingediend heeft tegen de maatregel van 9 december 2019.
In de uitspraak van 14 april 2020 heeft de rechtbank het beroep kennelijk gegrond verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld. In het verzetschrift heeft opposant toegelicht dat hij het verzetschrift niet nader wil toelichten op een zitting.

Overwegingen

Opposant heeft op 9 december 2019 een maatregel opgelegd aan gëopposeerde omdat zij zich niet heeft gehouden aan de meldplicht. Met deze maatregel is eenmalig € 12.95,- ingehouden op het leefgeld van gëopposeerde. Gëopposeerde heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de uitspraak van 14 april 2020 geoordeeld dat opposant niet bevoegd was om deze maatregel op te leggen aan gëopposeerde omdat gëopposeerde zich éénmalig niet heeft gemeld terwijl voor het opleggen van de maatregel is vereist dat een persoon zich gedurende twee weken, of gedurende twee opeenvolgende keren zich niet aan de meldplicht houdt. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij het beroep kennelijk gegrond verklaard zonder eerst een zitting te houden. Dit mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht.
Volgens opposant heeft de rechtbank ten onrechte het beroep kennelijk gegrond verklaard. Opposant stelt zich op het standpunt dat de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat er op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) een tweewekelijkse meldplicht geldt voor gëopposeerde Uit artikel 19, eerste lid, sub e van de Rva 2005 blijkt dat er een wekelijkse meldplicht geldt voor gëopposeerde. Opposant was om die reden bevoegd om via een maatregel eenmalig het leefgeld in te houden, aldus opposant.
De rechtbank is het niet eens met opposant. De rechtbank is met opposant van oordeel dat op grond van artikel 19, eerste lid, onder e van de Rva 2005 een wekelijkse meldplicht geldt voor gëopposeerde. Het feit dat er een wekelijke meldplicht geldt voor gëopposeerde betekent echter niet dat opposant een maatregel mag opleggen als gëopposeerde éénmalig niet heeft voldaan aan de wekelijkse meldplicht. Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Rva 2005 is opposant pas bevoegd om via een maatregel het leefgeld in te houden als gëopposeerde gedurende twee weken, dan wel gedurende twee opeenvolgende keren niet heeft voldaan aan de wekelijke meldplicht van artikel 19, eerste lid, onder e van de Rva 2005. Uit de uitspraak van 14 april 2020 blijkt niet dat gëopposeerde zich gedurende twee weken of gedurende twee opeenvolgende keren niet aan de wekelijkse meldplicht heeft voldaan. In die uitspraak van 14 april 2020 wordt overwogen dat uit de stukken niet is gebleken dat gëopposeerde gedurende twee weken, dan wel gedurende twee opeenvolgende keren niet heeft voldaan aan de meldplicht. De rechtbank ziet dan ook geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de uitspraak van 14 april 2020 onjuist is.
Dit betekent dat het verzet ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank van 14 april 2020 in stand blijft.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E.G. van Heukelom, griffier. De beslissing is uitgesproken op 15 juli 2021 en zal openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.