ECLI:NL:RBDHA:2021:9801
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Weigering vrijstelling leges bij aanvraag verblijfsvergunning op humanitaire gronden
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een vreemdeling van Marokkaanse nationaliteit, die een aanvraag had ingediend voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden. De aanvraag werd buiten behandeling gesteld omdat de leges niet waren betaald. De vreemdeling heeft bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek toegewezen. Echter, het bezwaar werd later ongegrond verklaard, wat leidde tot een beroepschrift van de vreemdeling. Tijdens de zitting op 15 april 2021 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de vreemdeling werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen of de vreemdeling in aanmerking kwam voor vrijstelling van de leges op basis van de vrijstellingsgronden van het Voorschrift Vreemdelingen 2000. De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling niet voldeed aan de voorwaarden voor vrijstelling, omdat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet in staat was om de leges te betalen. De rechtbank heeft ook de argumenten van de vreemdeling over zijn schrijnende omstandigheden en zijn banden met Nederland besproken, maar oordeelde dat deze niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.