3.4De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank ziet zich voor de volgende vragen gesteld:
- Waaraan is het slachtoffer overleden?
- Wanneer is het slachtoffer overleden?
- Waar is het slachtoffer overleden?
- Is de verdachte betrokken bij het overlijden van het slachtoffer?
Waaraan is het slachtoffer overleden?
Uit het pathologisch onderzoek is gebleken dat sprake is van ten minste elf steekverwondingen aan de borst van het slachtoffer, die bij leven zijn ontstaan. Daarbij zijn het hart en de linkerlong geraakt en dat heeft geleid tot zijn dood. Ook is sprake van letsel aan de linkerzijde van het hoofd van het slachtoffer. Dit letsel kan zijn ontstaan door (zich) stoten, slaan, of vallen maar dit letsel was te gering om fataal te kunnen zijn. Verder is letsel aan de mond geconstateerd dat waarschijnlijk ook is veroorzaakt door stoten, slaan of vallen.
De hoofdletsels zijn waarschijnlijk een aantal uren voor de dood ontstaan (gerekend tot aan het intreden van de dood). Het letsel aan de borstkas is meerdere minuten tot enkele tientallen minuten oud (wederom: gerekend tot aan het intreden van de dood). De postmortale veranderingen (lijkvlekken) passen bij een postmortale periode van enkele dagen tot enkele weken, gelet op de omstandigheden waaronder het lichaam in de sloot werd aangetroffen.
De rechtbank stelt vast dat het slachtoffer is overleden aan de steekverwondingen in het hart en de longen. Het steekwapen waarmee de verwondingen zijn toegebracht is niet aangetroffen.
Wanneer is het slachtoffer overleden?
Het lichaam van het slachtoffer is op 6 december 2014 om 08:50 uur aangetroffen in het water bij de Noordhoef in Gouda. Het slachtoffer was gekleed in kleding die overeenkomt met kleding die hij droeg op de camerabeelden van de [naam winkel] van 1 december 2014 om 20:05 uur. Het sectieverslag geeft geen uitsluitsel over het tijdstip van overlijden.
De rechtbank constateert dat het laatste objectieve levensteken van het slachtoffer op 1 december 2014 om 21:20 uur geweest is. Dat is het tijdstip van het laatste WhatsAppbericht dat op de telefoon van het slachtoffer is aangetroffen. Het betrof een bericht die het slachtoffer verstuurde naar [naam] , zijn toenmalige vriendin (hierna: [naam] ). Zij was volgens haar eigen verklaring de avond van 1 december 2014 om 20:00 uur gaan slapen. Na dat tijdstip zijn alleen vanuit de kant van het slachtoffer nog berichten verstuurd. Uit deze berichten blijkt, anders dan door de officier van justitie is betoogd, niet dat het slachtoffer midden in een gesprek was en zijn telefoon toen bewust is uitgezet.
De verdachte heeft verklaard dat hij en het slachtoffer op 1 december 2014 tussen 21:00 en 24:00 bij het huis van zijn moeder zijn aangekomen en dat het slachtoffer op 2 december 2014 rond 03:00 uur in de ochtend de woning van de moeder van de verdachte heeft verlaten.
[naam] heeft verklaard dat ze op 2 december 2014 om 11:40 uur het slachtoffer een berichtje heeft gestuurd en dat ze verbaasd was dat hij niet reageerde. Daarnaast kwam hij in de zes weken vóór 1 december 2014 elke ochtend bij haar langs, maar hij is vanaf 2 december 2014 niet meer langs gekomen.
[getuige] , de moeder van de dochters van het slachtoffer, heeft verklaard dat hij bijna iedere dag telefonisch of via WhatsApp contact had met zijn kinderen en dat zijn kinderen na 1 december 2014 geen contact meer hebben gehad met hun vader.
Op grond van het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat het slachtoffer is overleden in de periode tussen 1 december 2014 om 21:20 uur en 2 december 2014 om 11:40 uur.
Waar is het slachtoffer overleden?
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat in de woning van de moeder van de verdachte een gewelddadig conflict heeft plaatsgevonden waarbij de verdachte een mes ter hand heeft genomen. De rechtbank vindt daarvoor onvoldoende aanwijzingen in het dossier.
De patholoog heeft geconcludeerd dat het slachtoffer als gevolg van de steekverwondingen een grote hoeveelheid bloed verloren moet hebben verloren. Dat betekent dat op de locatie waar het slachtoffer daadwerkelijk om het leven is gebracht een grote hoeveelheid bloed aanwezig moet zijn geweest. De politie heeft in de woning van de moeder van de verdachte uitgebreid onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van bloedsporen/bloedspatten. Daarbij is uiteindelijk slechts een zeer gering aantal bloedsporen van het slachtoffer aangetroffen, namelijk een paar minuscule vlekjes in enkele voegen van de plavuizen van de woonkamervloer, op de muur en op de trapboom van de woonkamer. Zelfs als de woonkamer is schoongemaakt met chloor kan dat een zo beperkte aanwezigheid van minieme bloedspatjes niet verklaren. Een grote hoeveelheid bloed op een plavuizen woonkamervloer zou naar het oordeel van de rechtbank meer sporen moeten hebben achterlaten dan thans door middel van het uitgevoerde forensisch onderzoek (luminescentie) zichtbaar is geworden. Verder is er niets aangetroffen in of rond de woning van de moeder van de verdachte en zijn er geen andere bewijsmiddelen in het dossier waaruit zou kunnen blijken dat de verwondingen van het slachtoffer in of bij die woning zijn toegebracht en/of dat het slachtoffer daar is overleden.
In en rond het water bij de Noordhoef in Gouda, de plek waar het lichaam van het slachtoffer is aangetroffen, blijkt ook niet van enige sporen die erop kunnen duiden dat hij daar om het leven is gebracht. Het dossier bevat verder geen informatie over de wijze waarop het slachtoffer daarheen vervoerd is. Er zijn bijvoorbeeld in de buurt geen bandensporen of sleepsporen aangetroffen. Het is daardoor onduidelijk gebleven hoe het slachtoffer in het water terecht is gekomen, of hij toen al overleden was en zo ja, hoe lang na het overlijden hij daar terecht is gekomen.
De datering van het letsel van het slachtoffer geeft evenmin uitsluitsel over de locatie waar het slachtoffer overleden is. Het hoofdletsel is waarschijnlijk enige uren ouder dan het borstletsel, dus het zou ook nog zo kunnen zijn dat deze letsels niet op dezelfde plek zijn toegebracht.
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen waar de verwondingen het slachtoffer zijn toegebracht en evenmin waar hij is overleden.
Is de verdachte betrokken bij het overlijden van het slachtoffer?
Uit het dossier komen verschillende feiten en omstandigheden naar voren die zouden kunnen duiden op betrokkenheid van de verdachte bij de dood van het slachtoffer.
Uit berichten in de telefoon van de verdachte blijkt bijvoorbeeld dat hij al in de ochtend van 2 december 2014 op zoek ging naar een nieuwe stukadoor om de werkzaamheden van het slachtoffer in de woning van zijn moeder af te maken.
Hij is op 2 december 2014 langs gegaan bij een wederzijdse vriend waar hij de avond tevoren samen met het slachtoffer was geweest. Als deze het slachtoffer ook wil uitnodigen om langs te komen, wil de verdachte dat niet. De verdachte vertelt dan dat hij ruzie heeft gehad met het slachtoffer, omdat deze €10,- zou hebben gestolen en het slachtoffer zou hebben gedreigd een mes in de tafel te steken.
Als de auto van het slachtoffer op 8 december 2014 wordt aangetroffen op een parkeerplaats in Gouda ligt er een niet-vervormde en onbeschadigde sigarettenpeuk vlak naast het bestuurdersportier. Daarop is een DNA-spoor van de verdachte aangetroffen. Dat lijkt erop te duiden dat hij na het overlijden van het slachtoffer met diens auto heeft gereden.
De verdachte lijkt meer te weten van het letsel van het slachtoffer, want volgens een getuige heeft hij tegen haar gezegd dat het slachtoffer niet bont en blauw was, maar dat hij een wond had waarbij hij wees naar de linkerbovenkant van zijn hoofd.
In het dossier zitten daarnaast twee vreemde voicemailberichten van de verdachte waarin hij voor zich uit mompelt: “beetje snijden…priem in zijn hart…voelt ie niks van”.
Dit alles lijkt erop te duiden dat de verdachte meer weet van wat er is gebeurd met het slachtoffer, maar die aanwijzingen leveren op zichzelf echter onvoldoende concreet bewijs om vast te kunnen stellen dat de verdachte direct betrokken is geweest bij handelingen die hebben geleid tot de dood van het slachtoffer.
Conclusie
Dat betekent dat de verdachte wordt vrijgesproken van directe strafrechtelijke betrokkenheid bij de dood van het slachtoffer. En dat betekent dat, ook na ruim zes jaar, voor de nabestaanden helaas geen antwoord komt op de vraag door wie en waarom het slachtoffer om het leven is gebracht.