ECLI:NL:RBDHA:2021:9773

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2021
Publicatiedatum
3 september 2021
Zaaknummer
NL21.3928
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse nationaliteit met betrekking tot bedreigingen en geloofwaardigheid van verklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 augustus 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser van Iraanse nationaliteit. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van de eiser tegen het besluit van de staatssecretaris. De eiser stelde dat hij in Iran als toezichthouder had gewerkt en dat hij bedreigd was door jagers na een incident waarbij hij hen had betrapt op het doden van een hert. Hij voerde aan dat deze bedreigingen, samen met problemen met de Iraanse autoriteiten na contact met een publicist, hem in gevaar zouden brengen bij terugkeer naar Iran.

De rechtbank heeft de verklaringen van de eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris op enkele punten terecht twijfels had over de geloofwaardigheid van de verklaringen van de eiser. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd om zijn claims te onderbouwen, met name met betrekking tot de bedreigingen en de connectie met de Iraanse autoriteiten. De rechtbank volgde de staatssecretaris in zijn oordeel dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij te vrezen had voor vervolging of ernstige schade bij terugkeer naar Iran. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris in stand bleef.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.3928

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam] , eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovács).

ProcesverloopBij besluit van 24 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 3 augustus 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S.L. Moallemzadeh. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Iraanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [Geboortedatum] . Begin oktober 2018 is hij Nederland ingereisd en op 4 oktober 2018 heeft hij een asielaanvraag ingediend.
Eiser stelt in Iran te hebben gewerkt als toezichthouder voor de [Naam 2] . Aan zijn asielaanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat hij sinds een incident met jagers in 2015 in het natuurgebied waar hij op dat moment aan het werk was herhaaldelijk is bedreigd en dat hij zich daardoor niet meer veilig voelde. Hij stelt daarbij ook te vrezen voor vervolging door de Iraanse autoriteiten.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
 identiteit, nationaliteit en herkomst;
 bedreiging door kleinzoon van [Naam 3] omdat deze is gearresteerd op aangeven eiser;
 problemen met autoriteiten vanwege contact met publicist [Naam 4] ;
 problemen met autoriteiten vanwege contact met onderzoekers die in zijn gebied wilde dieren onderzochten maar ervan verdacht werden Iraanse nucleaire installaties te hebben onderzocht.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw. [1] Verweerder heeft overwogen dat hij het niet aannemelijk acht dat eiser te vrezen heeft voor vervolging zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of voor ernstige schade. Verweerder heeft in dat verband de identiteit, nationaliteit en afkomst van eiser geloofwaardig geacht, maar de andere relevante elementen niet.
Beroepsgronden
2. Eiser heeft – samengevat – aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet alle relevante elementen geloofwaardig heeft geacht. Ook zijn volgens eiser ten onrechte niet alle bewijsmiddelen meegenomen in de beoordeling.
De beroepsgronden zullen hierna per relevant element nader worden besproken.
Bedreiging door kleinzoon van [Naam 3] omdat deze is gearresteerd op aangeven eiser
3. Eiser heeft verklaard dat hij bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden als toezichthouder in een natuurgebied bij de plaats [Plaatsnaam] voor de organisatie [Naam 2] in 2015 jagers heeft betrapt die een hert doodschoten, en dat deze jagers op zijn instigatie door collega’s zouden zijn gearresteerd. Eiser zou mondeling bedreigd zijn tijdens de aanhouding door deze jagers. Later bleek een van de jagers een kleinzoon van de [Naam 3] te zijn.
Eiser heeft verklaard nadien meerdere keren te zijn bedreigd. Hij heeft daarbij genoemd een bedreiging met een briefje, een boodschap op de auto “pas op voor je leven” en een in de weg geplaatste metalen bak met scherpe punten op de route die hij reed. Ook heeft hij gesproken over een incident waarbij hij in het donker werd gebeld door een schaapherder, die vertelde dat hij een schijnwerper had gericht op een auto om te kijken wie het was en waarbij de inzittenden toen in de lucht hebben geschoten om angst te creëren. Verder heeft eiser verklaard dat hij in de lente van 2016 opzettelijk is aangereden, waarbij de auto die hem had aangereden is doorgereden.
4. Verweerder heeft de werkzaamheden van eiser als toezichthouder ongeloofwaardig bevonden omdat de verklaringen van eiser over zijn baan niet consistent zijn en hij deze niet heeft onderbouwd met documenten. Ook de verklaringen over het jachtincident vindt verweerder niet overtuigend. En vanwege de ongeloofwaardigheid van het jachtincident, heeft verweerder ook de gestelde aanrijding ongeloofwaardig geacht. Daarbij heeft verweerder de verklaringen van eiser over de toedracht van het auto-ongeluk en de conclusie die eiser daaraan verbindt, als bevreemdend aangemerkt.
5. De rechtbank volgt verweerder niet op alle punten. Verweerder heeft terecht overwogen dat eiser niet met documenten heeft onderbouwd dat hij tot zijn vertrek heeft gewerkt als toezichthouder voor [Naam 2] . Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank daarentegen wel gedetailleerde en consistente verklaringen afgelegd over de werkzaamheden die hij als toezichthouder heeft verricht en het gebied waar hij werkte. De ongeloofwaardigheid van het werk als toezichthouder acht de rechtbank dan ook onvoldoende gemotiveerd. Dat maakt echter nog niet dat het gehele asielrelaas als geloofwaardig moet worden aangemerkt. Verweerder heeft namelijk naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom het gestelde jachtincident en de aanrijding ongeloofwaardig zijn bevonden, en dan met name het verband dat eiser legt tussen de aanrijding en het jachtincident. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat de verklaring van eiser, dat de aanrijding iets te maken heeft gehad met de arrestatie van de jagers, enkel is gebaseerd op zijn eigen vermoedens en dat er geen aanwijzingen zijn van opzet en dat de aanrijding een aanslag was die specifiek op de persoon van eiser was gericht.
Verweerder heeft dit relevante element reeds daarom niet geloofwaardig mogen achten.
6. De door eiser in het nader gehoor aangedragen bewijsmiddelen die door verweerder niet zijn beoordeeld – waaronder beelden van de slacht van het geschoten hert – hadden naar het oordeel van de rechtbank niet kunnen bijdragen aan de geloofwaardigheid van het relevante element, nu deze bewijsmiddelen niet zien op het auto-ongeval of op het verband dat eiser heeft gelegd tussen het auto-ongeval en het jachtincident. Verweerder heeft dus niet onzorgvuldig gehandeld door deze bewijsmiddelen niet te beoordelen.
Problemen met autoriteiten vanwege contact met publicist [Naam 4]
7. De problemen die eiser met de Iraanse autoriteiten (Sepah) stelt te hebben gekregen nadat hij contact heeft gehad met publicist [Naam 4] zijn door verweerder niet geloofwaardig geacht. Verweerder heeft daartoe overwogen dat de ongeloofwaardigheid van het hiervoor besproken relevante feit op voorhand afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de verklaringen over het contact van eiser met [Naam 4] en de Sepah. In het bestreden besluit is voorts – onder meer – overwogen dat de verklaringen in de overgelegde brief van [Naam 4] niet overeenkomen met de verklaringen van eiser in het nader gehoor, bijvoorbeeld voor wat betreft het aantal incidenten waarbij mensen zouden zijn gearresteerd. Verder heeft verweerder overwogen dat het verband tussen de ondervraging van de Sepah en de uitzending van [Naam 4] slechts een aanname is van eiser.
8. Eiser heeft bij zijn beroepschrift een link meegestuurd naar een uitzending van [Naam 4] op zijn YouTube-kanaal, gedateerd 15 maart 2021, waarin [Naam 4] eiser interviewt via een videoverbinding. Eiser heeft daarbij ook een Nederlandse vertaling overgelegd. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat het interview is afgenomen toen hij al in Nederland verbleef.
9. Met de link naar het YouTube-filmpje heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat er in elk geval contact tussen [Naam 4] en eiser is geweest, wellicht ook voor 15 maart 2021. Van eerdere uitzendingen zijn echter geen bewijsstukken overgelegd, en dat heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen. Daarbij heeft verweerder ook niet ten onrechte overwogen dat het verband tussen het contact met [Naam 4] , de gestelde uitzendingen door [Naam 4] en de gestelde problemen van eiser naar aanleiding daarvan met de Iraanse autoriteiten is gebaseerd op een aanname van eiser. In dat verband heeft verweerder in het bestreden besluit niet ten onrechte overwogen dat eiser heeft verklaard dat de kleinzoon van de [Naam 3] niet met naam is genoemd in de uitzendingen en dat er ook geen argumenten of stukken zijn aangedragen waaruit blijkt dat eiser in verband is gebracht met de uitzending. Ter zitting heeft verweerder nog opgemerkt dat eiser in de uitzending van 15 maart 2021 ook niet met zijn eigen naam is genoemd, maar dat hij in het filmpje ‘ [Naam 5] ’ wordt genoemd.
Reeds daarom heeft verweerder dit relevant element ongeloofwaardig mogen achten.
Problemen met autoriteiten vanwege contact met onderzoekers die in zijn gebied wilde dieren onderzochten maar ervan verdacht werden Iraanse nucleaire installaties te hebben onderzocht
10. Eiser heeft in het nader gehoor verklaard dat hij contact heeft gehad met twee onderzoekers ( [Naam 6] en [Naam 7] ) die in zijn werkgebied onderzoek deden naar zeldzame dieren. Deze onderzoekers zouden volgens de verklaringen van eiser later (met hun chauffeur) zijn veroordeeld tot 50 jaar gevangenisstraf omdat zij onderzoek zouden hebben gedaan naar Iraanse nucleaire centra in plaats van naar dieren. Eiser heeft verklaard dat hij door de Iraanse autoriteiten met hen wordt geassocieerd.
11. Verweerder heeft ook dit relevante element ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft het door eiser gestelde onderzocht en daarbij is gebleken dat het niet om drie personen, maar om acht personen ging die gezamenlijk meer dan 50 jaar gevangenisstraf hebben gekregen. Verweerder heeft overwogen dat hem niet is gebleken dat eiser gevaar zou lopen om opgepakt te worden, omdat uit de informatie niet blijkt dat er medewerkers van het [Naam 2] zijn beschuldigd of veroordeeld vanwege het contact met deze onderzoekers. In het bestreden besluit heeft verweerder verder nog overwogen dat van eiser mag worden verwacht dat hij, vanwege zijn gestelde betrokkenheid, het nieuws hierover volgt en daarover juist kan verklaren.
12. Eiser heeft in beroep erop gewezen dat hij niet onjuist heeft verklaard, aangezien hij wel de correcte 50 jaar heeft genoemd.
Aan eiser kan naar het oordeel van de rechtbank worden toegegeven dat zijn verklaringen op dit punt elementen bevatten die op waarheid berusten. Maar verweerder heeft eiser niet ten onrechte tegengeworpen dat er geen aanwijzingen zijn dat eiser als voormalig toezichthouder in verband wordt gebracht met het incident en dat hij daarvoor zal worden vervolgd.
Verweerder heeft gelet op het voorgaande ook dit relevante element niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
Conclusie
13. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat het niet aannemelijk is dat eiser te vrezen heeft voor vervolging bij terugkeer naar Iran zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag, dan wel dat hij bij terugkeer naar Iran een reëel risico loopt op ernstige schade. Het beroep van eiser op artikel 3 van het EVRM [2] kan dan ook niet slagen.
Dat betekent dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en bekendgemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden