ECLI:NL:RBDHA:2021:9762

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2021
Publicatiedatum
3 september 2021
Zaaknummer
NL21.8209
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. De eiser, die stelt de Malinese nationaliteit te hebben en geboren te zijn op 15 augustus 2000, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 28 mei 2021 de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tevens verzocht om schadevergoeding, omdat hij eerder onrechtmatig in bewaring heeft gezeten.

Tijdens de zitting op 7 juni 2021 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht. Eiser betoogde dat de eerdere maatregel onrechtmatig was opgelegd en dat hij daarom niet opnieuw in bewaring had mogen worden gesteld. De rechtbank oordeelde echter dat de gronden voor de huidige maatregel niet bestreden werden en dat de eerdere onrechtmatigheid niet automatisch leidde tot onrechtmatigheid van de huidige maatregel. De rechtbank verwees naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat een te late omzetting van een maatregel niet zonder meer leidt tot onrechtmatigheid van een daaropvolgende maatregel.

Eiser voerde verder aan dat er geen zicht op uitzetting naar Mali was en dat de uitzetting onvoldoende voortvarend ter hand was genomen. De rechtbank oordeelde dat de situatie in Mali en de voortvarendheid van de uitzetting aan de orde moesten worden gesteld in de asielprocedure van eiser, en niet in deze procedure. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.8209
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.T.A. Bos), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Diaby. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Malinese nationaliteit heeft en dat hij is geboren op 15 augustus [2000].
2. De rechtbank stelt vast dat de gronden van de maatregel niet worden bestreden.
3. Eiser voert aan dat hij eerder op grond van artikel 59, eerste lid aanhef en onder a, van de Vw in bewaring heeft gezeten. Deze maatregel is opgeheven op 28 mei 2021 omdat deze onrechtmatig is opgelegd en later door de rechtbank onrechtmatig is bevonden, waarbij eiser wijst op de uitspraak van deze rechtbank van 1 juni 2021.1 Vanwege de onrechtmatigheid van de voorgaande maatregel had verweerder eiser niet aansluitend op een andere grondslag in bewaring mogen stellen, maar had eiser in vrijheid moeten worden gesteld. Eiser verwijst naar artikel 15 van de Grondwet, artikel 15, tweede lid, van de
1. Kenmerk: NL21.7866
Terugkeerrichtlijn2, artikel 9, derde lid, van de Opvangrichtlijn3, die in min of meer gelijkluidende bewoordingen bepalen dat als een detentie onrechtmatig wordt bevonden, de gedetineerde onmiddellijk moet worden vrijgelaten. Omdat dat in gevallen als deze niet gebeurt, is volgens eiser geen sprake van effectieve rechtsbescherming. Eiser wijst in dit verband ook nog op een artikel van mr. F.W. Verbaas.4
4. De rechtbank volgt eiser daarin niet, en wijst op vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS)5, waarin is geoordeeld dat een te late omzetting van een maatregel, waardoor een vreemdeling enige tijd op een verkeerde grondslag in bewaring heeft gezeten, om die reden niet zonder meer leidt tot onrechtmatigheid van de daarop volgende maatregel. De genoemde wets- en verdragsteksten bepalen weliswaar dat onrechtmatige detentie moet leiden tot onmiddellijke invrijheidstelling van de gedetineerde persoon, maar verbieden niet die persoon aansluitend op een andere grondslag opnieuw te detineren als daar redenen toe bestaan. Voor zover eiser stelt dat er in een situatie als deze geen sprake is van effectieve rechtsbescherming, wijst de rechtbank erop dat eiser voor de onrechtmatig bevonden bewaring is gecompenseerd in de vorm van een schadevergoeding, en dat de beoordeling van de oplegging en tenuitvoerlegging van de onderhavige maatregel in deze procedure aan de orde komen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie of om een verklaring voor recht te geven dat de consequentie van onjuiste grondslag vrijlating had moeten zijn, zoals door eiser in de beroepsgronden van 30 mei 2021 is gevraagd. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser heeft voorts aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting naar Mali is. Eiser stelt dat Mali geen zogenoemde EU-documenten accepteert en verwijst daarnaast naar de algemene politieke situatie in Mali. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser stukken van de UNHCR en van The New York Times overgelegd.
6. In een brief van verweerder van 4 juni 2021 is vermeld dat op 31 mei 2021 ten behoeve van de uitzetting van eiser een laissez passer-aanvraagformulier is opgemaakt. De rechtbank leidt hieruit af dat verweerder niet voornemens is om eiser te zijner tijd met een zogenoemd EU-document uit te zetten. Voor zover eiser hier verwijst naar de algemene politieke situatie in Mali oordeelt de rechtbank dat deze situatie aan de orde dient te worden gesteld in de lopende asielprocedure van eiser en niet in een procedure als de onderhavige. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser voert voorts aan dat verweerder de uitzetting van eiser onvoldoende voortvarend ter hand heeft genomen.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser is aangemerkt als een asielzoeker in procedure en in bewaring is gesteld op grond van artikel 59b van de Vw. Bij een bewaring krachtens deze
2 Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven
3 Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (herschikking)
4 Journaal Vreemdelingenrecht 2021/1, pp 68-76
5 Bijvoorbeeld de uitspraak van 12 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2918:2083
bepaling is verweerder volgens vaste jurisprudentie van de ABRvS6 niet gehouden om voortvarend handelingen te verrichten ter voorbereiding van de uitzetting. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
6 Bijvoorbeeld de uitspraak van 31 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2434
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
14 juni 2021
en zal worden openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.