ECLI:NL:RBDHA:2021:9735

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
AWB20/7858
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verblijfsvergunning aanvragen op basis van de Afsluitingsregeling voor langdurig verblijvende kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van de Afsluitingsregeling. De eisers, bestaande uit vier Somalische kinderen en hun moeder, hadden eerder een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze was ingetrokken. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had hun aanvraag afgewezen omdat zij niet beschikten over een geldige machtiging tot verblijf (mvv) en er sprake zou zijn van identiteitsfraude. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had gemotiveerd waarom de contra-indicatie voor de aanvraag van toepassing was, vooral omdat de eisers in hun eerdere asielprocedure consistent en naar waarheid over hun identiteit hadden verklaard. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het beroep gegrond, waarbij de staatssecretaris werd opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werden de proceskosten van de eisers vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB20/7858
V-nummers: [Nummer 1] , [Nummer 2] , [Nummer 3] en [Nummer 4]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam 1] , eiseres 1,

[Naam 2], eiseres 2,
[Naam 3] ,eiseres 3 en
[Naam 4] ,eiseres 4,
gezamenlijk: eisers,
(gemachtigde: mr. M.S. Yap).
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman.

Procesverloop

Bij besluit van 12 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers van 25 februari 2019 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van de Afsluitingsregeling [1] (de aanvraag) afgewezen.
Bij besluit van 21 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 18 juni 2021. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, die per Skype-verbinding heeft deelgenomen aan de zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers hebben de Somalische nationaliteit. Zij stellen te zijn geboren op respectievelijk [Geb. datum 1] 2007, [Geb. datum 2] 1989, [Geb. datum 3] 2008 en [Geb. datum 4] 2010. Eiseres 1 is de hoofdpersoon. Eiseres 2 is de moeder van eiseres 1, 3 en 4. Eisers zijn met ingang van 17 januari 2012 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze verblijfsvergunning is bij besluit van 26 september 2016 ingetrokken per 17 januari 2012. Het hiertegen ingestelde beroep is op 9 februari 2017 ongegrond verklaard. [2] Deze uitspraak is in hoger beroep op 31 maart 2017 bevestigd. [3]
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat eisers niet in aanmerking komen voor de gevraagde verblijfsvergunning, omdat zij niet beschikken over een geldige mvv. [4] Eisers kunnen volgens verweerder niet worden vrijgesteld van het mvv-vereiste, omdat zij niet voldoen aan de voorwaarden van de Afsluitingsregeling. Er is volgens verweerder sprake van een contra-indicatie zoals genoemd onder d: de vreemdeling heeft de identiteit of nationaliteit niet kunnen aantonen door onder meer het overleggen van documenten of consistent en naar waarheid verklaren en antwoorden. Eiseres 2 heeft in Zweden, Denemarken en Duitsland andere identiteitsgegevens van haarzelf en haar kinderen opgegeven dan daarvóór in Nederland. Het meer dan twee keer opgeven van een onjuiste identiteit of nationaliteit wordt beschouwd als identiteitsfraude. Dit is binnen de Afsluitingsregeling niet te herstellen, aldus verweerder. Verweerder ziet geen aanleiding om met toepassing van artikel 4:84 van de Awb [5] af te wijken van het beleid.
3. Eisers stellen dat contra-indicatie d ten onrechte is tegengeworpen. Eiseres 2 heeft in haar asielprocedure in Nederland namelijk naar waarheid verklaard over haar identiteit en nationaliteiten van de kinderen. Deze gegevens corresponderen ook met de inschrijving in de BRP [6] en de in bezwaar overgelegde Somalische nationaliteitsverklaringen van het gehele gezin. In het bestreden besluit is niet toereikend gemotiveerd waarom de contra-indicatie dan nog wordt tegengeworpen. In WBV 2019/1 [7] is juist een herstelmogelijkheid opgenomen: Indien na de beoordeling van de oorspronkelijke aanvraag andere identiteitsgegevens bekend zijn geworden, wordt beoordeeld of de contra-indicatie alsnog aan de vreemdeling wordt tegengeworpen. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom de door eiseres 2 gegeven uitleg voor de in het buitenland opgegeven identiteitsgegevens niet afdoende is. Eisers beroepen zich daarnaast op de artikelen 8 en 14 van het EVRM. [8]
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, [9] gelezen in samenhang met artikel 3.71, eerste lid, van het Vb [10] , wordt de aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning afgewezen als de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv. Het mvv-vereiste wordt niet tegengeworpen wanneer dit naar het oordeel van verweerder leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. [11]
5. De Afsluitingsregeling is een uitwerking van verweerders bevoegdheid tot het verlenen van een reguliere verblijfsvergunning op grond van niet-tijdelijke humanitaire omstandigheden als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder s, van het Vb. Volgens het hierbij gevoerde beleid, zoals neergelegd in paragraaf B9/6.7, van de Vc, wordt het mvv-vereiste met toepassing van artikel 3.71, derde lid, van het Vb niet tegengeworpen aan de groep vreemdelingen die voldoet aan de voorwaarden van de Afsluitingsregeling.
6. In paragraaf B9/6.6, onder d, van de Vc is geregeld dat de vergunning niet wordt verleend als bij de hoofdpersoon of een gezinslid op het moment van de beoordeling sprake is van de contra-indicatie dat hij of zij de identiteit of nationaliteit niet heeft kunnen aantonen door onder meer het overleggen van documenten of consistent en naar waarheid verklaren en antwoorden. Daarbij geldt blijkens de toelichting dat de vreemdeling in de eerste asielprocedure consistent en naar waarheid verklaard moet hebben over zijn identiteit en nationaliteit. Als de vreemdeling zijn identiteit niet kan aantonen met documenten maar wel consistent en naar waarheid heeft verklaard, wordt deze contra-indicatie niet tegengeworpen. Indien na de beoordeling van de oorspronkelijke aanvraag andere identiteitsgegevens bekend zijn geworden, wordt beoordeeld of deze contra-indicatie alsnog aan de vreemdeling wordt tegengeworpen.
7. Niet in geschil is dat eiseres 2 in Zweden, Denemarken en Duitsland andere identiteitsgegevens heeft opgegeven dan tijdens haar eerdere asielaanvraag in Nederland. Hierdoor is er twijfel ontstaan over de identiteit van eisers. Uit de Afsluitingsregeling volgt dan dat beoordeeld wordt of de contra-indicatie d alsnog aan de vreemdeling wordt tegengeworpen. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn overweging dat in het geval van eisers sprake is van niet te herstellen identiteitsfraude. Deze uitleg volgt namelijk niet uit het beleid zoals opgenomen in onderdeel B9/6.6 van de Vc. Eisers hebben gedurende hun eerdere asielprocedure in Nederland consistent verklaard over hun identiteit. Deze verklaringen wijken niet af van wat zij ter onderbouwing van de aanvraag stellen. Op grond van het vastgestelde beleid konden eisers de gerezen twijfel over hun identiteit wegnemen indien zij hun in Nederland gestelde identiteit aantonen met documenten.
8. Vaststaat dat eisers in bezwaar vier nationaliteitsverklaringen hebben overgelegd, die op 4 maart 2017 zijn afgegeven door de Somalische ambassade te Brussel. In het bestreden besluit is hier niet op ingegaan. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat deze verklaringen niet kunnen dienen tot vaststelling van de identiteit van eisers, omdat die verklaringen niet zijn bedoeld als identiteitsdocument. Naar het oordeel van de rechtbank kan echter niet op voorhand worden gesteld dat de overgelegde verklaringen niet van betekenis kunnen zijn voor het vaststellen van de identiteit van eisers. Voor zover verweerder daarnaast heeft opgemerkt dat niet is gebleken op basis van welke informatie die verklaringen zijn opgesteld, geldt dat verweerder dit eerst in het verweerschrift tegenwerpt. Het lag op de weg van verweerder om eisers hiermee al in bezwaar te confronteren en hen daarbij de gelegenheid te bieden om bedoelde onduidelijkheid weg te nemen. Het bestreden besluit is dan ook niet na voldoende zorgvuldig onderzoek tot stand gekomen. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. Wat eisers verder hebben aangevoerd behoeft geen bespreking. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:11, gelezen in samenhang met artikel 3:2 van de Awb. Er is geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of om anderszins zelf in de zaak te voorzien. Gelet op het nog uit te voeren onderzoek leent de zaak zich naar het oordeel van de rechtbank evenmin voor het toepassen van een bestuurlijke lus.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.496,- (duizendvierhonderdzesennegentig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, op 27 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier Rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen.
2.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, zaaknummer: NL16.2963.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zaaknummers 201702042/1/V2 en 201702042/2/V2.
4.Machtiging tot voorlopig verblijf.
5.Algemene wet bestuursrecht.
6.Basisregistratie personen.
7.Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 8 februari 2019, nummer WBV 2019/1, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
8.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
9.Vreemdelingenwet 2000.
10.Vreemdelingenbesluit 2000.
11.Artikel 3.71, derde lid, van het Vb.