Overwegingen
1. Verweerder heeft bij beschikking van 28 februari 2018 (de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] [huisnummer] te [plaats] (de woning), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (de Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2017 (de waardepeildatum) voor het kalenderjaar 2018 vastgesteld op € 233.000. Met de beschikking zijn in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan eiseres opgelegde aanslagen onroerendezaakbelastingen, afvalstoffenheffing en rioolheffing voor het jaar 2018 (de aanslagen).
2. Met dagtekening 11 april 2018 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de beschikking en de aanslagen. Met dagtekening 1 november 2018 heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld bij deze rechtbank.
3. Bij uitspraak van 18 juli 2019 heeft deze rechtbank het beroep gegrond verklaard zover het is gericht tegen de aanslag rioolheffing, de uitspraak op bezwaar van
1 november 2018 vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de aanslag rioolheffing en de zaak in zoverre terugverwezen naar verweerder. De rechtbank heeft verweerder geen termijn gesteld voor het nemen van het nieuwe besluit.
4. F. heeft namens eiseres bij brief van 2 september 2019 en bij brief van
15 oktober 2019 verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen de aanslag rioolheffing.
5. Naar aanleiding van het verzoek van de rechtbank om een machtiging heeft F. een op 3 juni 2017 ondertekende volmacht overgelegd waarin staat:
“Naam: [eiseres]
(…)
machtigt hierbij [F.] (…), met het recht van substitutie, om hem/haar te vertegenwoordigen en alle handelingen te verrichten teneinde bestuursrechtelijke beschikkingen in rechte te bestrijden alsmede beroepsmatige rechtsbijstand te verlenen, in en buiten rechte, ter zake van een bezwaar dan wel beroepsprocedure tegen (een) (het uitblijven van) genomen besluit(en), alsmede al hetgeen daartoe door gemachtigde noodzakelijk wordt geacht, waaronder het aanwenden van rechtsmiddelen en het opvragen van gegevens, bijvoorbeeld op grond van de Wet openbaarheid van bestuur, de Wet politiegegevens en/of de Wet bescherming persoonsgegevens, het bij weigering voeren van gerechtelijke procedures deze gegevens alsnog te verkrijgen en het namens deze aannemen van bedragen zoals vergoedingen voor proceskosten, griffierechten e.d., een en ander in de ruimste zin des woords. Voor elke uit te voeren rechtshandeling zal vooraf met gemachtigde overleg worden gepleegd.
Aldus opgemaakt en getekend te Zoetermeer op 3 juni 2017
[Eiseres]”
6. Iemand die namens een ander beroep instelt, moet op verzoek van de rechtbank een machtiging indienen om aan te tonen dat hij namens die ander beroep mag instellen. Dit staat in artikel 8:24, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Als dat niet gebeurt, kan de rechtbank het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
7. Uit vaste rechtspraak van de bestuursrechter volgt dat geen rechtsregel in de weg staat aan het verlenen van een in algemene bewoordingen geformuleerde machtiging tot het voeren van procedures en het in verband daarmee verrichten van alle noodzakelijk geachte handelingen. Daarbij geldt echter wel dat de machtiging voldoende specifiek dient te zijn om de grenzen van de vertegenwoordigingsbevoegdheid te kunnen bepalen. Uit een machtiging dient in voldoende mate te blijken dat degene die de machtiging verstrekt zich er van bewust is dat hij als eisende partij optreedt of zal optreden in de procedure, waarin de machtiging is gevraagd. In beginsel wordt een machtiging geacht doorlopend te zijn verleend zolang die niet is herroepen of opgezegd.
8. De rechtbank is van oordeel dat de overgelegde machtiging door F. voor de onderhavige procedures niet voldoet aan de daaraan redelijkerwijs te stellen eisen. De machtiging van 3 juni 2017 is in beginsel praktisch onbegrensd waar het bestuursrechtelijke kwesties betreft en uit de machtiging blijkt niet op welke dossiers, concrete beschikkingen of procedures die machtiging betrekking heeft, nu hierin in algemene zin over bestrijding van bestuursrechtelijke beschikkingen wordt gesproken. In de laatste volzin van de machtiging is aangegeven dat voorafgaand aan elke rechtshandeling overleg zal plaatsvinden. De rechtbank heeft F. in de gelegenheid gesteld om een stuk te overleggen, waaruit blijkt dat een dergelijk vooroverleg tussen F. en eiseres heeft plaatsgevonden en dat eiseres heeft ingestemd met het instellen van de onderhavige beroepen. F. heeft in reactie op dit verzoek het gevraagde bewijs niet overgelegd en gesteld dat het in de machtiging genoemde overleg niet ziet op het bereiken van instemming of het zelfs maar informeren van eiseres over namens eiseres in te stellen procedures, maar slechts beoogt om te voorkomen dat eiseres door rechtshandelingen de strategie van F. doorkruist. Hierdoor kan dan ook niet worden vastgesteld dat de verstrekte machtiging eiseres de gelegenheid geeft inzicht te houden in haar optreden als eisende partij in de onderhavige procedures. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat de door F. namens eiseres ingestelde beroepen tegen de onderhavige uitspraken op bezwaar buiten de grenzen van de verstrekte machtiging en de vertegenwoordigingsbevoegdheid van F. vallen.
9. Nu de machtiging onvoldoende is om daaruit de procesvertegenwoordiging van F. in de onderhavige procedure te kunnen vaststellen, wordt geen oordeel gegeven over de geldigheid van de machtiging. Aan toepassing van artikel 3:72 van het Burgerlijk Wetboek wordt dan ook niet toegekomen.
10. F. heeft nog gewezen op recente procedures die hij heeft gevoerd namens eiseres bij het Hof en de Hoge Raad, waar hij wel is toegelaten als procesvertegenwoordiger van eiseres. De rechtbank is niet bekend met de inhoud van de in die procedures overgelegde machtiging en eventuele tussen eiseres en F. gepleegde overleggen. Daarbij gaat het in die zaken om andere procedures.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, verklaart de rechtbank de beroepen
niet-ontvankelijk en wordt aan de inhoudelijke behandeling van de beroepen niet toegekomen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.