ECLI:NL:RBDHA:2021:970

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
NL20.20297
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Albanese vreemdeling op grond van bloedwraak en veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 januari 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Albanese vreemdeling. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De eiser stelde dat hij Albanië had ontvlucht uit vrees voor bloedwraak, omdat zijn oom een moord had gepleegd op een lid van een machtige familie. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de eiser niet overtuigend had aangetoond dat hij daadwerkelijk te vrezen had voor bloedwraak. De rechtbank oordeelde dat Albanië als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt en dat de eiser niet had geprobeerd om bescherming te zoeken bij de Albanese autoriteiten. Bovendien had de eiser tegenstrijdige verklaringen afgelegd over zijn vrees en zijn verblijf in andere Europese landen, wat de geloofwaardigheid van zijn verklaringen ondermijnde. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de asielaanvraag terecht als kennelijk ongegrond had afgewezen en dat het opgelegde inreisverbod ook terecht was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.20297

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

v-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Ben-Saddek),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. L.L.M.J. Mačkiç en mr. J. Sidler).

ProcesverloopBij besluit van 24 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond. Verder heeft verweerder eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar, gerekend vanaf de datum dat eiser Nederland daadwerkelijk heeft verlaten.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 december 2020. Namens eiser was zijn gemachtigde aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. L.L.M.J. Mačkiç.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de behandeling van het beroep aangehouden, omdat eiser niet kon deelnemen aan de zitting omdat door een technische storing geen (video)verbinding kon worden gemaakt met het detentiecentrum Schiphol.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 29 december 2020. Eiser is door middel van telehoren gehoord vanuit het detentiecentrum Schiphol. Hij is ter zitting bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. J. Sidler.

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedag] 1997 en de Albanese nationaliteit te bezitten. Hij verblijft als vreemdeling in Nederland en heeft op 10 november 2020 een asielaanvraag ingediend.
2. Aan zijn asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij Albanië is ontvlucht omdat hij vreest slachtoffer te worden van bloedwraak. De broer van zijn moeder heeft ongeveer twintig jaar geleden een man vermoord die lid was van de machtige familie [A] . Eiser vreest bij terugkeer naar Albanië te worden vermoord en niet de bescherming te kunnen krijgen van de Albanese (hogere) autoriteiten.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • eisers identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • de moord gepleegd door eisers oom;
  • de vrees voor bloedwraak vanwege de door zijn oom gepleegde moord.
Verweerder vindt eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Dit geldt ook voor eisers verklaringen over het feit dat zijn oom een moord heeft gepleegd. Verweerder vindt eisers verklaring over de vrees voor bloedwraak vanwege deze moord echter niet geloofwaardig. Verweerder heeft eisers asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b en h, van de Vreemdelingenwet 2000 (de Vw 2000), omdat eiser afkomstig is uit Albanië – een land dat verweerder heeft aangemerkt als veilig – en omdat eiser onrechtmatig Nederland is binnengekomen en niet zo snel als mogelijk kenbaar heeft gemaakt dat hij internationale bescherming wenst.
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft in beroep diverse stukken overgelegd waaruit volgens hem blijkt dat hij en zijn familie (potentiële) slachtoffers zijn van bloedwraak en provocaties van de familie [A] . Uit deze informatie blijkt dat eiser nu het (mannelijk) hoofd is van zijn familie, wat maakt dat het voor de hand ligt dat hij het eerstvolgende slachtoffer zal zijn van de bloedwraak. Eiser heeft de volgende documenten overgelegd:
  • een verklaring van de Stichting Missionarissen van Vrede en Verzoening van Albanië;
  • een verklaring van eisers moeder bij de notaris, die ziet op de verklaring van de Stichting;
  • een overlijdensakte van zijn vader;
  • een overlijdensakte van zijn broer;
  • een gezinsbewijs.
Eiser stelt dat verweerder ten onrechte zijn verklaringen over zijn vrees voor bloedwraak niet geloofwaardig vindt. Zo heeft hij niet tegenstrijdig verklaard over dat hij zoveel mogelijk binnenshuis bleef vanwege zijn vrees voor de familie [A] . In zijn jongere jaren was hij geen doelwit, maar hoe ouder hij werd, hoe meer hij een doelwit werd. Hij ging daarom slechts naar buiten voor school en werk. Eiser stelt verder dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gevraagd naar de redenen voor zijn reizen naar Italië en dit onjuist heeft ingevuld. Hij reisde naar Italië om te werken en om medicijnen voor zijn vader op te halen. Daarbij verbleef hij in Italië net als in Albanië in kleine kring. Na het overlijden van zijn vader is hij slechts één keer naar Italië gereisd. Eiser stelt verder dat hij voldoende heeft verklaard over de familie [A] . Dat hij geen namen kan noemen, komt omdat hij zoveel mogelijk afstand hield van die familie. Daarbij heeft hij voor het overige wel degelijk gedetailleerde verklaringen afgelegd en betwist hij dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over de macht van de familie [A] . Zo had de familie macht op lokaal niveau om ervoor te zorgen dat zijn oom een hoge straf kreeg, maar geen macht op ministerieel niveau om vervroegde vrijlating tegen te gaan.
5. De rechtbank moet eerst de vraag beantwoorden of verweerder deugdelijk gemotiveerd en op goede gronden, eisers vrees voor bloedwraak ongeloofwaardig vindt.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser met zijn verklaringen niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk te vrezen heeft voor bloedwraak, omdat hij niet heeft weten te overtuigen met zijn verklaringen. Hoewel eiser heeft verklaard dat hij uit vrees zoveel mogelijk binnenshuis bleef, heeft hij ook verklaard dat hij naar school ging, diverse banen had, zijn oom bezocht en meerdere malen naar Italië is gereisd om vervolgens naar Albanië terug te keren. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit dit handelen niet zonder meer volgt dat eiser daadwerkelijk vreesde voor bloedwraak. Eiser verrichtte zijn dagelijkse bezigheden en reisde zijn land in en uit zonder terughoudendheid en problemen. Verder blijkt uit zijn verklaringen niet dat hijzelf of zijn naaste familieleden slachtoffer zijn geworden van bloedwraak. Dit terwijl de moord 15 jaar geleden is gebeurd, de familie [A] volgens eiser machtig is en klaarblijkelijk wist waar eiser en zijn familieleden verbleven. Uit eisers verklaringen blijkt dat het beperkt is gebleven tot provocaties en confrontaties, waarover eiser ook nog eens tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. In eerste instantie heeft hij verklaard dat hij wekelijks te maken had met provocaties en confrontaties van die familie, om vervolgens te verklaren dat hij de familieleden nooit heeft gezien. Tot slot vindt verweerder het niet ten onrechte bevreemdend dat eiser geen namen kan noemen van leden van de familie [A] , terwijl hij stelt voor deze familie te vrezen.
5.2.
Aan de documenten die eiser in beroep heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn vrees voor bloedwraak, kent verweerder deugdelijk gemotiveerd niet de waarde toe die eiser eraan hecht. Een deel van de documenten ziet op de samenstelling van eisers familie, iets waaraan verweerder niet twijfelt. Verweerder stelt voorts terecht dat uit de verklaring van de Stichting Missionarissen van Vrede en Verzoening van Albanië niet blijkt hoe deze tot stand is gekomen. Niet duidelijk is of de organisatie zelf onderzoek heeft verricht naar de vete of dat de verklaring enkel een weergave is van het bemiddelingsverzoek van eisers moeder. Dit maakt dat niet duidelijk is of de informatie in de verklaring afkomstig is van een objectieve bron. Tot slot doet ook het feit dat uit de verklaring niet blijkt hoe de bemiddeling (tot dusver) is verlopen – en wat in dat kader al dan niet is ondernomen – afbreuk aan de waarde die aan de verklaring moet worden gehecht. De verklaring van eisers moeder bij de notaris en de informatie van VluchtelingenWerk Nederland bieden naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen.
5.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder niet ten onrechte stelt dat het moment waarop eiser verzocht om asiel, afbreuk doet aan zijn gestelde vrees. In dit kader is van belang dat eiser meerdere malen in Italië heeft verbleven en hij meerdere Europese landen is doorgereisd – onder meer Kroatië en Duitsland – voordat hij in Nederland is aangehouden in een vrachtwagen op doorreis naar het Verenigd Koninkrijk en hij eerst na dat laatste moment om asiel heeft verzocht. Eiser heeft zowel in Italië als Duitsland langere perioden verbleven en gewerkt. Dit maakt dat verweerder in redelijkheid eiser tegenwerpt dat niet valt in te zien dat als eiser daadwerkelijk voor zijn leven vreesde hij niet eerder in één van deze landen om internationale bescherming heeft verzocht. Daar komt bij dat eiser ook tegenstrijdig heeft verklaard over zijn voornemen om asiel aan te vragen. Zo heeft hij in het eerste gehoor verklaard dat hij pas over asiel nadacht nadat de Nederlandse politie hem op deze mogelijkheid wees, terwijl hij later in het nader gehoor heeft verklaard dat hij voor zijn vertrek uit Albanië al over asiel had nagedacht. Verweerder merkt dit terecht aan als tegenstrijdig.
6. De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of verweerder eisers asielaanvraag terecht kennelijk ongegrond heeft verklaard. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend met de volgende motivering.
6.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat Albanië een veilig land van herkomst is. Omdat Albanië is aangewezen als een veilig land van herkomst, bestaat er een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit dat land geen bescherming nodig hebben. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Albanië in zijn specifieke geval toch niet veilig is. Vanwege het algemene rechtsvermoeden dat Albanië veilig is, geldt daarbij een hoge drempel. Dit laat echter onverlet dat verweerder hetgeen eiser aanvoert over zijn specifieke individuele omstandigheden zal moeten onderzoeken en zal moeten motiveren of dit er al dan niet toe leidt dat Albanië ook voor eiser veilig is.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat Albanië voor hem geen veilig land van herkomst is. In dit kader is van belang dat eiser erkent dat hij niet geprobeerd heeft om de bescherming van de Albanese autoriteiten te verkrijgen. Zo heeft hij geen aangifte gedaan bij de politie, terwijl van eiser in redelijkheid mag worden verwacht dat hij dergelijke inspanningen verricht. De rechtbank gaat daarbij voorbij aan eisers stelling dat het doen van aangifte zinloos is, nu hij dit op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Ook is niet gesteld of gebleken dat het voor eiser gevaarlijk is om zich tot de Albanese autoriteiten te wenden voor bescherming. Tot slot werpt verweerder eiser in redelijkheid tegen dat het bevreemdend is dat eiser geen onderzoek heeft verricht naar een vestigingsalternatief in Albanië. Dit lag wel in de rede nu de personen waarvoor eiser stelt te vrezen in hetzelfde dorp wonen en de familie [A] volgens eiser vooral op lokaal niveau macht heeft.
6.3.
Uit het bovenstaande volgt dat verweerder eisers aanvraag terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond omdat Albanië een veilig land van herkomst is als bedoeld in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Voor zover eiser gronden heeft aangevoerd tegen de kennelijk ongegrondverklaring op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000 behoeven deze geen bespreking, omdat artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 het besluit kan dragen.
7. Tot slot stelt eiser dat verweerder hem ten onrechte een inreisverbod heeft opgelegd. Hij komt met regelmaat op het grondgebied van de Europese Unie om te werken en familie te bezoeken. Dit laatste blijkt uit de in beroep overgelegde Italiaanse verblijfsdocumenten van zijn zus en zwager.
7.1.
Verweerder vaardigt op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, gelezen in samenhang met artikel 66a, eerste lid, van de Vw 2000, een inreisverbod uit als een asielaanvraag van een vreemdeling kennelijk ongegrond wordt verklaard. Uit het bovenstaande volgt dat verweerder eisers asielaanvraag terecht kennelijk ongegrond heeft verklaard. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser geen omstandigheden heeft aangevoerd om af te zien van het opleggen van het inreisverbod, dan wel de duur hiervan te verkorten. Dat eisers zus en zwager rechtmatig in Italië verblijven en hij hen niet zal kunnen bezoeken in Italië, neemt niet weg dat eisers zus en zwager hem in Albanië kunnen bezoeken. Voor zover eiser stelt dat hij werkzaamheden verricht in de Europese Unie, heeft hij niet onderbouwd dat hij op dit moment daadwerkelijk werkzaamheden verricht die worden belemmerd door het inreisverbod. De enkele toekomstige mogelijkheid van dergelijke werkzaamheden is vanwege zijn algemeenheid onvoldoende voor een ander oordeel.
8. Nu geen van de beroepsgronden slaagt, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid vanmr. R. Kroes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.