ECLI:NL:RBDHA:2021:9698

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
1 september 2021
Zaaknummer
NL20.20889
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Marokkaanse jongeman op grond van veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 januari 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Marokkaanse jongeman, eiser, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser, geboren in 2002, had zijn aanvraag ingediend op 12 november 2020, na een moeilijke jeugd waarin hij zijn ouders verloor en op straat leefde. Hij had in Nederland te maken met criminele druk en had zelfs een overdosis medicijnen genomen. Eiser stelde dat hij bij terugkeer naar Marokko in een onmenselijke situatie zou belanden, omdat hij geen werkervaring had en geen onderdak kon vinden.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris de aanvraag terecht had afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de economische problemen van eiser in Marokko geen relevante gronden vormden voor asiel, omdat deze niet voldeden aan de criteria van het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank oordeelde dat Marokko als een veilig land van herkomst kan worden beschouwd en dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade zou lopen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.20889

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Heida),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Sidler).

ProcesverloopBij besluit van 3 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond en aan eiser, in afwachting van een beslissing op de beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000, voorlopig uitstel van vertrek verleend.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedag] 2002 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 12 november 2020 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zijn ouders zijn overleden en dat hij na het overlijden van zijn vader in 2017 uit huis is gezet. Hij kon niet bij familieleden terecht, omdat zij een eigen gezin hadden. Hij leefde op straat en heeft af en toe bij vrienden kunnen slapen. Eiser wilde een betere toekomst opbouwen en heeft Marokko verlaten en is in 2018 naar Nederland afgereisd. In Nederland heeft eiser problemen ondervonden en is door een criminele groep onder druk gezet om te stelen en voor hen opdrachten uit te voeren. Hierdoor is eiser drie keer in de gevangenis beland. Eiser heeft op enig moment een overdosis aan medicijnen ingenomen. Met de hulp van NIDOS heeft eiser structuur in zijn leven gekregen en sindsdien gaat het beter met hem.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
Verweerder heeft eiser gevolgd in zijn gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst. Wat betreft de verklaringen van eiser omtrent zijn economische problemen in Marokko en de ondervonden problemen in Nederland heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat deze omstandigheden geen raakvlakken hebben met één van de gronden uit het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) (Vluchtelingenverdrag) en dat geen sprake is van een situatie waarin eiser een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarom zijn deze verklaringen niet verder door verweerder getoetst.
Marokko kan bovendien beschouwd worden als een veilig land van herkomst. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat, in afwijking van de algehele situatie in Marokko, er aanleiding is om aan te nemen dat Marokko ten aanzien van hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en derhalve in zijn geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Eiser heeft tevens niet aannemelijk gemaakt dat er voor hem geen mogelijkheid bestaat om, indien er zich problemen voordoen in Marokko, tegen deze problemen de bescherming van de Marokkaanse autoriteiten in te roepen.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser wijst bij wijze van gronden van beroep allereerst op hetgeen hij in de zienswijze naar voren heeft gebracht. Voorts volgt eiser verweerder niet in zijn standpunt dat de economische redenen waarom hij Marokko heeft verlaten geen relevant element betreft omdat dit geen raakvlakken zou hebben met het Vluchtelingenverdrag of met artikel 3 van het EVRM. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij bij terugkeer het risico loopt om terecht te komen in een situatie van ‘serious deprivation or want incompatible with human dignity’. Hij heeft nagenoeg geen werkervaring, waardoor hij niet in zijn levensbehoeften kan voorzien. Hij kan niet terecht bij familie en heeft geen dak boven zijn hoofd bij terugkeer. Dit levert een schending van artikel 3 van het EVRM op. In Marokko is geen sociaal vangnet om een dergelijke situatie te voorkomen en de autoriteiten bieden geen bescherming. Om die reden kan Marokko voor eiser niet als een veilig land van herkomst worden beschouwd.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
de vreemdeling bij de indiening van zijn aanvraag en de toelichting van de feiten alleen aangelegenheden aan de orde heeft gesteld die niet ter zake doen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28;
de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1
De enkele verwijzing naar de zienswijze in de gronden van beroep maakt niet dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Verweerder is in het bestreden besluit uitvoerig op de door eiser ingebrachte zienswijze ingegaan. Het is vervolgens aan eiser om in zijn gronden van beroep aan te geven in welke zin verweerder in zijn motivering in het bestreden besluit tekort is geschoten. In het navolgende gaat de rechtbank daarom enkel in op hetgeen eiser in zijn beroepsgronden specifiek tegen het bestreden besluit naar voren heeft gebracht.
7.2
Voor zover eiser zich beroept op de economische situatie in Marokko, heeft verweerder dit terecht niet als een relevant element aangemerkt, nu dit geen raakvlakken heeft met het Vluchtelingenverdrag dan wel met een reëel risico op ernstige schade. Ter onderbouwing verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 augustus 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2815).
7.3
Voor zover eiser stelt dat hij bij terugkeer in een situatie van ‘serious deprivation or want incompatible with human dignity’ terecht zal komen, volgt de rechtbank verweerder in het ter zitting naar voren gebrachte standpunt dat niet wordt gevolgd dat eiser in een dergelijke situatie terecht zal komen bij terugkeer naar Marokko. Verweerder heeft erop gewezen dat eiser inmiddels een meerderjarige jongeman is die geacht moet worden in zijn eigen levensonderhoud te kunnen voorzien zonder dat hij hiervoor afhankelijk is van de hulp van familieleden. Eiser heeft niet nader gemotiveerd waarom hij dit niet kan en waarom hij geen werk en onderdak zou kunnen vinden in zijn land van herkomst. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade loopt.
7.4
De rechtbank overweegt dat Marokko door verweerder is aangemerkt als veilig land van herkomst. Om die reden mag er in zijn algemeenheid van worden uitgegaan dat eiser in Marokko niet te vrezen heeft voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag en geen reëel risico loopt op ernstige schade. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in zijn specifieke geval anders ligt en dat hij, in het geval van eventuele problemen, niet de hulp van de Marokkaanse autoriteiten kan inroepen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.