In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 augustus 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 28 mei 2021, hield in dat de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling werd genomen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zitting in Breda op 19 augustus 2021, waar eiseres aanwezig was met haar gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft onmiddellijk na de zitting mondeling uitspraak gedaan.
De rechtbank oordeelde dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. De kernvraag was of er bijzondere, individuele omstandigheden waren die een overdracht aan Oostenrijk zouden uitsluiten. Eiseres voerde aan dat zij afhankelijk was van haar familie in Nederland en dat zij in grote angst leefde voor haar ex-man. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris voldoende had gereageerd op de door eiseres aangevoerde elementen en dat de angst van eiseres niet voldoende was om van overdracht af te zien. De rechtbank volgde het standpunt van de staatssecretaris en concludeerde dat er geen aanleiding was om van de overdracht af te zien.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 19 augustus 2021, en er werd een rechtsmiddel tegen deze uitspraak aangekondigd, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking van het proces-verbaal.