ECLI:NL:RBDHA:2021:969

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6246, 19_6247, 19_6250 en 19_6251
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor pulskorvisserij en de geldigheid van de Verordening TM

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 1 februari 2021, betreft het beroep van verschillende vissersbedrijven tegen besluiten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de pulskorvisserij. De rechtbank behandelt de beroepen van groep 3, die toestemming hadden voor pulskorvisserij in het kader van wetenschappelijk onderzoek. De rechtbank oordeelt dat de minister geen verdere toestemming hoefde te verlenen voor deze groep, omdat de toestemmingen uitdrukkelijk bepaalden dat bij het niet verkrijgen van een generieke toelating voor de puls, geen uitzonderingen op het pulsverbod zouden worden toegestaan. De rechtbank stelt vast dat de eisers, die vissersvaartuigen exploiteren met pulskorinstallaties, rekening hadden moeten houden met deze voorwaarden in hun bedrijfsvoering. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, omdat de bezwaren van de eisers niet slagen. De rechtbank wijst erop dat de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren van eiser 2 niet is bestreden en dat de overige bezwaren onvoldoende zijn gemotiveerd. De uitspraak benadrukt de geldigheid van de Verordening TM en de noodzaak voor vissers om zich aan de regelgeving te houden. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 19/6246, 19/6247, 19/6250 en 19/6251

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser 1] VOF

[eiser 2]
[eiser 3] B.V.
Visserijbedrijf VOF [eiser 4]
eisers
(gemachtigde: mr. S. Maakal)
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. P.J. Kooiman).

Procesverloop

Bij besluiten van 4 april 2014 en 3 maart 2015 heeft verweerder eisers toestemming verleend voor het uitoefenen van de pulsvisserij voor een periode van vijf jaar.
Bij besluiten van 28 maart 2019 (de primaire besluiten) heeft verweerder de toestemmingen verlengd tot 1 juni 2019. Bij brief van 3 maart 2019 heeft verweerder [eiser 2] (hierna: [eiser 2] ) medegedeeld dat de toestemming eindigt op 11 september 2019.
Bij besluiten van 22 augustus 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder het bezwaar van [eiser 2] niet-ontvankelijk verklaard en de bezwaren van de overige eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Op verzoek van de gemachtigde van eisers zijn de zaken die bij de rechtbanken Zeeland-West-Brabant, Rotterdam, Noord-Nederland en Noord-Holland aanhangig zijn gemaakt, met toepassing van artikel 8:13 van de Awb, door deze rechtbank behandeld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2020. Voor eisers zijn verschenen [A] , [B] , [C] en [D] van [eiser 3] ., bijgestaan door de gemachtigde. Voorts waren [E] en [F] als belangstellenden aanwezig.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor verweerder zijn tevens verschenen mr. [G] , [H] en [I] .
De beroepen zijn ter zitting gevoegd behandeld met de zaken met de nummers SGR 19/6245, 19/6249, 19/6269, 19/6255, 19/6257 t/m 19/6264 en 19/6266 (groep 1) en SGR 19/6248, 19/6267, 19/6268 en 20/2681 (groep 2). Na de zitting zijn de zaken gesplitst. In de zaken van groep 1 en groep 2 wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Eisers exploiteren vissersvaartuigen met aan boord pulskorinstallaties voor de vangst van vis. De pulskorvisserij is een vorm van beroepsvisserij waarbij met behulp van sleepnetten over de zeebodem vis wordt gevangen en waarbij elektriciteit wordt gebruikt. Bij deze vorm van visserij wordt de vis, anders dan bij de gangbare boomkorvisserij waarbij wekkerkettingen over de bodem slepen, opgeschrikt door stroomstootjes (pulsen) die worden afgegeven via strengen van elektroden. De pulskorvisserij is met name gericht op de platvis tong, met als bijvangst schol en wordt op beperkte schaal toegepast in de visserij op garnalen.
2 Van toepassing is de Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen (Pb 1998, L 125/1). Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Verordening (EG) nr. 850/98 is het verboden mariene organismen te vangen met (gebruikmaking van) elektrische stroom. In artikel 31bis [1] van de Verordening (EG) nr. 850/98 is bepaald dat het vissen met elektrische stroom in bepaalde gebieden wordt toegestaan. In het tweede lid van deze bepaling zijn de voorwaarden neergelegd waaronder het vissen met elektrische stroom wordt toegestaan. Zo is in artikel 31bis, tweede lid, aanhef en onder a, bepaald dat per lidstaat ten hoogste 5% van de boomkottervloot met de boomkor met elektrische stroom vist.
3.1
Verweerder heeft in 2010 op grond van de hiervoor genoemde bepaling, zoals deze destijds luidde, 22 toestemmingen verleend voor het vissen met elektrische stroom (hierna: pulsvissen). Deze toestemmingen zijn verstrekt voor onbepaalde tijd. De vissers die deze toestemming hebben verkregen worden hierna aangeduid als groep 1.
3.2
Ingevolge artikel 43, eerste lid, van de Verordening (EG) nr. 850/98 is deze verordening niet van toepassing op visserijactiviteiten die uitsluitend worden uitgeoefend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd met toestemming en onder het gezag van de betrokken lidstaat of lidstaten en waarvan de Commissie en de lidstaat of lidstaten in de wateren waarvan het onderzoek plaatsvindt, tevoren in kennis zijn gesteld.
Verweerder heeft op grond van deze bepaling onder dezelfde technische en geografische voorwaarden als de toestemmingen van groep 1, 20 toestemmingen voor het pulsvissen verleend. Deze groep wordt hierna aangeduid als groep 2.
3.3
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Verordening (EU) nr. 1380/2013 kunnen de lidstaten, teneinde de invoering van de verplichting tot het aanlanden van alle vangsten overeenkomstig artikel 15 ("de aanlandingsverplichting") in de diverse visserijen te vergemakkelijken, op basis van het best beschikbare wetenschappelijke advies en rekening houdend met de adviezen van de bevoegde adviesraden, proefprojecten uitvoeren om alle haalbare methoden ter voorkoming, beperking en uitbanning van ongewenste vangsten in een visserij volledig te onderzoeken.
Verweerder heeft op grond van deze bepaling 42 toestemmingen verleend. Deze toestemmingen zijn eveneens onder dezelfde technische voorschriften verleend als de toestemmingen van de groepen 1 en 2, met een beperkte geografische aanpassing (niet boven 55°NB). Deze toestemmingen die zijn verleend met het oog op deelname aan het wetenschappelijk onderzoek voor de implementatie van de aanlandplicht zijn verleend voor een periode van vijf jaar. Deze groep wordt hierna aangeduid als groep 3.
4.1
Op 16 april 2019 heeft het Europees Parlement gestemd over het politiek akkoord dat enige maanden eerder was gesloten over de nieuwe Verordening Technische Maatregelen, waarin een pulsverbod is opgenomen, en hiermee ingestemd. De nieuwe Verordening is op 25 juli 2019 gepubliceerd in het publicatieblad van de Europese Unie (PbEU, 2019 L198) en is op 14 augustus 2019 in werking getreden. Ingevolge artikel 7, eerste lid, onderdeel b, van deze Verordening (EU) 2019/1241 (hierna: de Verordening TM) is het vissen met elektrische stroom (pulsvissen) in principe verboden. In Bijlage V, deel D van de Verordening TM is voor de toestemmingen die zijn verleend op basis van artikel 31bis van de Verordening (EG) nr. 850/98 voorzien in een overgangsperiode tot 1 juli 2021. Dat betekent dat groep 1 gedurende deze overgangsperiode en binnen de in de bijlage gestelde voorwaarden, kan blijven vissen. Voor de toestemmingen die op een andere wettelijke grondslag zijn verleend (de groepen 2 en 3) is niet in een overgangsregeling voorzien.
4.2
Vervolgens heeft verweerder - op nationaal niveau - besloten het meerjarig onderzoeksprogramma naar de pulskorvisserij, waarvan de afronding was voorzien voor eind 2019, tot deze datum voort te zetten met de schepen die behoren tot groep 2. Dat betekent dat groep 2 kon blijven pulsvissen tot en met 31 december 2019. Voor groep 3 geldt dat verweerder deze toestemmingen, in afwachting van de stemming in het Europees Parlement, heeft verlengd tot 1 juni 2019. Gelet op de instemming van het Europees Parlement, de vaststelling en publicatie van de Verordening TM, zijn de toestemmingen niet verder verlengd.
5 In deze uitspraak worden de beroepen van groep 3 behandeld.
6 Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van [eiser 2] niet-ontvankelijk verklaard. Volgens verweerder is geen sprake van een besluit omdat de einddatum van de toestemming voor bepaalde tijd voortvloeit uit het besluit van 11 september 2014. De rechtbank stelt vast dat tegen de niet-ontvankelijkverklaring geen gronden zijn aangevoerd. De gronden die in alle andere zaken zijn aangevoerd - en die gelijkluidend zijn - zijn van algemene en inhoudelijke aard en zijn niet gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring. De gemachtigde van eisers heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat om pragmatische redenen is gekozen voor een algemene aanpak en dat op individuele (afwijkende) zaken bewust niet is ingegaan.
De rechtbank overweegt dat gelet op het feit dat tegen de niet-ontvankelijkverklaring geen concrete beroepsgronden zijn ingediend en de gemachtigde, zoals ter zitting is komen vast te staan, op individuele zaken bewust niet afzonderlijk is ingegaan, het beroep van [eiser 2] ongegrond dient te worden verklaard.
7 Bij de overige bestreden besluiten heeft verweerder de bezwaren van de overige eisers van groep 3 ( [eiser 1] VOF, [eiser 3] B.V. en Visserijbedrijf VOF [eiser 4] ) tegen het niet verder verlengen van de toestemmingen voor de pulskorvisserij na 1 juni 2019 ongegrond verklaard. Voor een weerlegging van de algemene en inhoudelijke gronden die ook ten aanzien van de vissers in groep 3 zijn aangevoerd verwijst de rechtbank, voor zover van belang, naar haar uitspraak van dezelfde datum waarin de beroepen van de groepen 1 en 2 zijn behandeld (vanaf rechtsoverweging 6.1). Hierin is - samengevat weergegeven - overwogen dat de door eisers aangevoerde gronden niet slagen, met uitzondering van de beroepsgrond dat de bestreden besluiten niet hadden kunnen worden genomen zonder dat verweerder zich uitdrukkelijk rekenschap heeft gegeven van de financiële gevolgen voor deze groepen vissers. De rechtbank heeft het in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb geacht dat in de bestreden besluiten geen beslissing is genomen over de door eisers gevraagde schadeloosstelling.
Anders dan bij de groepen 1 en 2 het geval is, is de rechtbank van oordeel dat in de bestreden besluiten voor groep 3 voldoende is gemotiveerd dat van strijd met voornoemde beginselen geen sprake is. De rechtbank overweegt hiertoe dat in de toestemmingen voor deze groep uitdrukkelijk is bepaald dat, indien er na ommekomst van deze termijn geen generieke toelating van de puls zou zijn, niet langer uitzonderingen op het pulsverbod zouden worden toegestaan. Eisers konden en dienden hiermee rekening te houden bij hun bedrijfsvoering. Er bestaat daarom geen grond voor het oordeel dat de onderhavige bestreden besluiten niet in stand kunnen blijven.
8 Gelet op het vorenstaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
9 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, voorzitter, en mr. M.J.L. van der Waals en mr. A. Drahmann, leden, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2021.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Ingevoerd bij ‘voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad voor de instandhouding van de visbestanden via