ECLI:NL:RBDHA:2021:9675

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
1 september 2021
Zaaknummer
NL21.8778 en NL21.8779
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en inreisverbod van eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juli 2021 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiseres, die buiten behandeling is gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had verzocht om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar haar aanvraag werd afgewezen omdat zij niet meer in het asielzoekerscentrum (AZC) verbleef en niet beschikbaar was voor de inhoudelijke behandeling van haar asielprocedure. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had vastgesteld dat eiseres sinds 31 maart 2021 niet meer in de opvang zat en dat er geen bewijs was dat zij zich had gemeld in het AZC in Ter Apel.

Eiseres had ook bezwaar gemaakt tegen het onthouden van een vertrektermijn en het opleggen van een inreisverbod voor de duur van twee jaren. De rechtbank oordeelde dat de argumenten van eiseres niet nieuw waren en dat verweerder op goede gronden had gehandeld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en is bekendgemaakt op dezelfde dag. Eiseres kan binnen een week hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.8778 (beroep) en NL21.8779 (voorlopige voorziening)
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)

[V-Nummer]
(gemachtigde: mr. T.M. van der Wal),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.G. van den Berg).

ProcesverloopBij besluit van 1 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure buiten behandeling gesteld. Daarnaast heeft verweerder eiseres een vertrektermijn onthouden en tegen eiseres een inreisverbod voor de duur van twee jaren uitgevaardigd.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om verweerder bij wijze van voorlopige voorziening te verbieden haar uit te zetten zolang nog niet op het beroep is beslist.
Het onderzoek op de zitting van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) heeft plaatsgevonden op 5 juli 2021. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaken op de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
In de zaak met nummer NL21.8778:
-
verklaart het beroep ongegrond.
In de zaak met nummer NL21.8779:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiseres voert aan dat verweerder haar asielaanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld. Verweerder heeft namelijk nog steeds niet met bewijs onderbouwd dat eiseres niet meer in de opvang zit. Verder wenst eiseres mee te werken aan haar asielprocedure. Zij zal zich daarvoor dan ook zo spoedig mogelijk melden bij het asielzoekerscentrum (AZC) in Ter Apel.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de asielaanvraag van eiseres terecht buiten behandeling heeft gesteld. Daartoe heeft verweerder in het bestreden besluit kunnen betrekken dat het COA heeft medegedeeld dat eiseres sinds 31 maart 2021 niet meer in de opvang verblijft. Het bewijs hiervan heeft verweerder in beroep overgelegd. Uit de systemen van verweerder blijkt ook dat eiseres op 31 maart 2021 door de vreemdelingenpolitie is geregistreerd als zijnde vertrokken met onbekende bestemming. Daarnaast is nog steeds niet duidelijk waar eiseres zich bevindt. Eiseres heeft na het indienen van de gronden van beroep niet meegedeeld of zij zich al heeft gemeld in het AZC in Ter Apel. Eiseres en haar gemachtigde zijn ook niet verschenen op zitting om dit alsnog toe te lichten. De gemachtigde van verweerder heeft op de zitting naar voren gebracht dat verweerder niet weet of eiseres zich alsnog heeft gemeld bij het AZC. Dit brengt mee dat eiseres ook nu nog niet beschikbaar is voor de inhoudelijk behandeling van haar asielprocedure.
4. Eiseres voert daarnaast gronden aan tegen het haar onthouden van een vertrektermijn en het opleggen van een inreisverbod aan haar voor de duur van twee jaren.
5. De rechtbank stelt vast dat wat eiseres aanvoert over het onthouden van een vertrektermijn en het opleggen van een inreisverbod een herhaling is van wat eiseres hierover al naar voren heeft gebracht in de zienswijze. Ook zijn eiseres en haar gemachtigde niet op de zitting verschenen om dit nader toe te lichten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder eiseres op goede gronden een vertrektermijn heeft onthouden en haar een inreisverbod van twee jaren heeft opgelegd. Verweerder heeft zich op de pagina's 2 en 3 van het bestreden besluit, waarin het voornemen herhaald en ingelast is, voldoende gemotiveerd en terecht op het standpunt gesteld dat wat eiseres hierover naar voren heeft gebracht in de zienswijze niet tot een ander oordeel dan verwoord in het voornemen leidt.
6. Het beroep is ongegrond. Omdat op het beroep is beslist, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2021 door mr. A.K. Mireku, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.S.H.M. Hussien, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak op het beroep kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.
Tegen de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.