ECLI:NL:RBDHA:2021:9629

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
31 augustus 2021
Zaaknummer
09/172924-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man wegens mishandeling en bedreiging van GGZ-behandelaars met ontoerekeningsvatbaarheid

Op 31 augustus 2021 heeft de Rechtbank Den Haag een 52-jarige man veroordeeld voor mishandeling en bedreiging van zijn behandelaars in een GGZ-instelling. De feiten vonden plaats op 31 augustus 2018 en 28 april 2018. De verdachte, die lijdt aan schizofrenie en een antisociale persoonlijkheidsstoornis, heeft zijn behandelaars bedreigd met de dood en hen fysiek aangevallen. Deskundigen hebben vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de feiten niet in staat was om zijn daden te begrijpen of te controleren, waardoor hij volledig ontoerekeningsvatbaar werd geacht. De rechtbank heeft de verdachte dan ook ontslagen van alle rechtsvervolging, ondanks de bewezenverklaring van de feiten. De officier van justitie en de verdediging waren het erover eens dat de verdachte niet strafbaar was, en de rechtbank heeft de conclusies van de deskundigen overgenomen. De verdachte verblijft momenteel in een GGZ-instelling en vertoont stabiliteit in zijn behandeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/172924-18 en 09/223576-18 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 31 augustus 2021
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de door de politierechter naar de meervoudige kamer verwezen zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] ,
[adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 17 augustus 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.A.M. Eijgenraam en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. N. van Amsterdam naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is op de dagvaarding met parketnummer 09/172924-18 (hierna: dagvaarding I) ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 31 augustus 2018 te Oegstgeest [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen “Ik maak je dood, ik maak je af” en/of “Kijk [slachtoffer 1] , daar liggen kogelhulzen van uzikogels, die zijn voor jou bedoeld”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2
hij op of omstreeks 31 augustus 2018 te Oegstgeest [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] (met kracht) op/tegen/bij zijn schouder te slaan en/of te stompen en/of vast te pakken en/of te grijpen.
Aan de verdachte is op de dagvaarding met parketnummer 09/223576-18 (hierna: dagvaarding II) ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 april 2018 te Oegstgeest [slachtoffer 2] heeft mishandeld door tegen haar been te schoppen/trappen en haar met kracht bij de schouder(s) en arm vast te pakken.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft met betrekking tot dagvaarding I gerekwireerd tot bewezenverklaring van (i) het onder 1 ten laste gelegde feit met uitzondering van de ten laste gelegde bedreiging met de woorden: “Kijk [slachtoffer 1] , daar liggen kogelhulzen van uzikogels, die zijn voor jou bedoeld”, en (ii) het onder 2 ten laste gelegde feit. Met betrekking tot dagvaarding II heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van alle bij dagvaarding I en dagvaarding II ten laste gelegde feiten.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
Ten aanzien van dagvaarding I, feit 1 en feit 2:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018236759, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden - Bollenstreek, basisteam Leiden-Noord, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 18).
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , opgemaakt op 31 augustus 2018, voor zover inhoudende (p. 3 - 4):
Op 31 augustus 2018 liep ik het pand uit van de [naam kliniek] gevestigd te Oegstgeest. Ik zag dat een cliënt, genaamd [verdachte] , op mij af kwam lopen. Ik zag dat hij op de achterruit van mijn auto sloeg. Ik zag dat hij met zijn gebalde rechtervuist mij een stomp gaf op mijn linkerschouder. Het deed kortstondig pijn. Ik hoorde hem tegen mij schreeuwen: “Ik maak je dood, ik maak je af.” Ik voelde me op dat moment erg bedreigd en dacht dat [verdachte] zijn dreigementen waar zou maken. Ik hoorde [verdachte] van alles naar mij schreeuwen.
2. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, opgemaakt op 1 september 2018, voor zover inhoudende (p. 14 - 16):
Ik heb [slachtoffer 1] aangeraakt. Ik heb gezegd: “Kijk [slachtoffer 1] , daar liggen kogelhulzen, van uzikogels. Die liggen daar gewoon. Die zijn voor jou bedoeld.” (…) Ik heb [slachtoffer 1] gepakt. Ik deed dit, omdat ik met hem wilde praten. Ik was pissig.
Ten aanzien van dagvaarding II:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018114579, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden - Bollenstreek, basisteam Leiden-Noord, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 28).
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , opgemaakt op 2 mei 2018, voor zover inhoudende (p. 4 - 5):
Ik was op 28 april 2018 aan het werk bij de [naam kliniek] te Oegstgeest. Mijn collega [getuige 1] was met [verdachte] in gesprek. Ik ben naast [verdachte] gaan zitten. Hij was zich echt boos aan het maken. Ik zag dat [verdachte] op mijn collega afliep. Ik heb [verdachte] bij zijn arm gepakt. Ik zag en voelde dat [verdachte] met zijn linkerhand mijn schouder beetpakte. Hij pakte mijn rechterschouder met kracht vast. Ik zag dat [verdachte] zijn been omhoog deed en met kracht tegen mijn linkerbeen aan trapte. Ik voelde op dat moment pijn in mijn linkerbovenbeen. De volgende dag voelde ik dat ook mijn schouder pijn deed.
2. Geschriften, te weten foto’s gevoegd bij de aangifte van [slachtoffer 2] (p. 7-8) en de eigen waarneming van de rechtbank, gedaan op de terechtzitting van 17 augustus 2021, voor zover inhoudende:
Bij de aangifte van [slachtoffer 2] is als bijlage een aantal foto’s van het letsel gevoegd. De rechtbank heeft geconstateerd dat op die foto’s bloeduitstortingen te zien zijn op de schouder, de arm en het been van [slachtoffer 2] .
3. Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] , opgemaakt op 20 juni 2018, voor zover inhoudende (p. 9 - 10):
Ik was op 28 april 2018 aan het werk bij [naam kliniek] te Oegstgeest. Ik was in gesprek met een patiënt, [verdachte] . Ik zag dat [verdachte] mijn collega [slachtoffer 2] bij haar arm beetpakte. Ik zag dat mijn collega in een rare houding gedraaid werd door de kracht die [verdachte] op haar schouder/arm uitoefende. Ik zag dat er een trap van [verdachte] , met kracht, tegen het linkerbovenbeen van [slachtoffer 2] aankwam. Ik zag dat [slachtoffer 2] pijn had aan haar linkerbeen en hoorde haar dit ook zeggen.
4. Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] , opgemaakt op 23 september 2018, voor zover inhoudende (p. 12):
Ik was aan het werk op 28 april 2018 in de [naam kliniek] in Oegstgeest. Ik zag dat [verdachte] een trap gaf tegen het linkerbovenbeen van een collega, [slachtoffer 2] .
3.4.
Bewijsoverwegingen
Partiële vrijspraak van feit 1 van dagvaarding I
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging is onder meer vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging. In dit geval heeft [slachtoffer 1] niet gehoord dat de verdachte tegen hem heeft gezegd: “Kijk [slachtoffer 1] , daar liggen kogelhulzen van uzikogels, die zijn voor jou bedoeld”. Deze bedreigende woorden hebben [slachtoffer 1] dus niet bereikt. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het bedreigen van [slachtoffer 1] met de woorden: “Kijk [slachtoffer 1] , daar liggen kogelhulzen van uzikogels, die zijn voor jou bedoeld”.
Conclusie
De rechtbank is met betrekking tot dagvaarding I van oordeel dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, behoudens de hiervoor genoemde woorden waarvoor verdachte partieel wordt vrijgesproken, wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank is met betrekking tot dagvaarding II van oordeel dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Ten aanzien van dagvaarding I:
1
hij op 31 augustus 2018 te Oegstgeest [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen “Ik maak je dood, ik maak je af”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2
hij op 31 augustus 2018 te Oegstgeest [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] tegen zijn schouder te stompen en vast te pakken.
Ten aanzien van dagvaarding II:
hij op 28 april 2018 te Oegstgeest [slachtoffer 2] heeft mishandeld door tegen haar been te trappen en haar met kracht bij de schouder vast te pakken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich onder verwijzing naar de Pro Justitia rapportages uit 2019 op het standpunt gesteld dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht voor alle ten laste gelegde feiten. Hoewel de Pro Justitia rapportages alleen zijn opgesteld met betrekking tot dagvaarding I, stelt de officier van justitie dat het op dagvaarding II ten laste gelegde feit ook niet aan de verdachte kan worden toegerekend. Uit de Pro Justitia rapportages volgt namelijk dat sprake is van chronische problematiek bij de verdachte. De officier van justitie acht het daarom aannemelijk dat de verdachte ook ten tijde van het op dagvaarding II ten laste gelegde feit volledig ontoerekeningsvatbaar was.
De officier van justitie heeft de rechtbank daarom verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich – net als de officier van justitie – op het standpunt gesteld dat de verdachte ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht en moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdediging beroept zich daarbij ook op de Pro Justitia rapportages uit 2019.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte niet strafbaar is en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportages van 15 maart 2019 van dr. B.A. Blansjaar, psychiater, en van 2 april 2019 van M.H. de Groot, GZ-psycholoog. Uit deze rapportages volgt – zakelijk weergegeven – dat de verdachte lijdt aan (onafgebroken) schizofrenie, waarbij het denken chronisch wordt beheerst door psychotische belevingen, een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in het gebruik van middelen (welke gedwongen in remissie is). Volgens beide deskundigen leed de verdachte ook aan deze stoornissen ten tijde van de op dagvaarding I ten laste gelegde feiten en was de verdachte daardoor niet in staat om zijn wil in vrijheid te bepalen. De deskundigen adviseren daarom de op dagvaarding I ten laste gelegde feiten, indien bewezen, niet toe te rekenen aan de verdachte. De deskundigen schatten de kans op recidive als hoog in. Zij adviseren ter beperking van het recidiverisico de verdachte in een Forensisch Psychiatrische Kliniek op te laten nemen op grond van – het inmiddels vervallen – artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht en/of een zorgmachtiging op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat de Pro Justitia rapportages op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de conclusies van het onderzoek met betrekking tot de stoornissen van de verdachte, zijn toerekenbaarheid en het recidiverisico worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat deze rapportages nog steeds gebruikt kunnen worden ondanks het tijdsverloop. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en legt deze ten grondslag aan haar beslissing dat de verdachte ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Dit geldt zowel voor dagvaarding I (waarop de rapportages betrekking hebben) als voor dagvaarding II. De rechtbank gaat er gezien de conclusies van de deskundigen dat de problematiek van de verdachte chronisch is van uit dat de verdachte ook ten tijde van het plegen van het op dagvaarding II ten laste gelegde feit volledig ontoerekeningsvatbaar was.
Aangezien de bewezenverklaarde feiten vanwege de ziekelijke stoornis niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend, zal de rechtbank de verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.
De verdachte verblijft op dit moment reeds op basis van een zorgmachtiging in een GGZ-instelling, op de gesloten afdeling ‘klinisch herstel’. Zoals blijkt uit een e-mailbericht van [naam], psychiatrisch verpleegkundige op die afdeling, is de verdachte op dit moment stabiel, laat hij behandeling toe en hebben er zich sinds zijn verblijf op die afdeling geen (gewelds)incidenten voorgedaan. Overplaatsing naar een forensisch psychiatrische afdeling is dan ook niet wenselijk of noodzakelijk. De rechtbank ziet daarom – net als de officier van justitie – geen aanleiding om de verdachte een maatregel in enige vorm op te leggen.

6.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten van dagvaarding I met parketnummer 09/172924-18 en het ten laste gelegde feit van dagvaarding II met parketnummer 09/223576-18 heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 van dagvaarding I (parketnummer 09/172924-18):
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 2 van dagvaarding I (parketnummer 09/172924-18):
mishandeling;
ten aanzien van dagvaarding II (parketnummer 09/223576-18):
mishandeling;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
verklaart de verdachte
nietstrafbaar;
ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Warmerdam, voorzitter,
mr. M.P.M. Loos, rechter,
mr. M. Rigter, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. D.A. Goldstoff, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 augustus 2021.