Overwegingen
1. Eiseres stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 1988 en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Eiseres stelt de echtgenote van referent te zijn. Ook stelt zij dat referent de vader is van haar dochter [Naam 2], geboren op [Geb. datum 2] 2018.
2. Referent heeft op 23 juli 2014 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gekregen in Nederland. Hij heeft vervolgens op 1 juli 2015 een aanvraag ingediend om verlening van mvv in het kader van nareis ten behoeve van eiseres. Bij besluit van 11 december 2015 is deze aanvraag afgewezen. Bij besluit van 20 juni 2016 is het daartegen gemaakte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Dit besluit staat in rechte vast.
3. Deze zaak gaat over de aanvraag om verlening van een mvv met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ voor eiseres die referent op 14 februari 2019, mede namens haar minderjarige dochter, heeft ingediend. Bij besluit van 17 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
4. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij besluit van 16 januari 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Hangende dit beroep heeft verweerder bij besluit van 12 januari 2021 het besluit van 16 januari 2020 ingetrokken. Vervolgens heeft er een onderzoek naar de in bezwaar overgelegde huwelijksakte en een hoorzitting met referent plaatsgevonden.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres opnieuw ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de identiteit van eiseres en haar dochter, en de familierechtelijke relatie tussen hen en referent niet aannemelijk is gemaakt. Op wat eiseres daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. De bestuursrechter moet ambtshalve, dat wil zeggen: los van wat partijen aanvoeren, de ontvankelijkheid van het beroep beoordelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres geen procesbelang meer bij het beroep voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit omdat er inmiddels een besluit op het bezwaar van eiseres is genomen. Het beroep dient in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7. Eiseres voert allereerst aan dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte heeft overwogen dat zij haar identiteit en de identiteit van haar dochter niet aannemelijk heeft gemaakt. Zij betoogt dat er sprake is van bewijsnood nu het niet mogelijk is om in Sudan, waar zij en haar dochter thans zouden verblijven, een Eritrees paspoort of een Eritrese identiteitskaart te bemachtigen. Verder heeft eiseres in beroep een kerkelijke doopakte en een schoolrapport van haarzelf en een kerkelijke doopakte van haar dochter overgelegd, alsmede een kopie van de identiteitskaart van de moeder van referent en een uittreksel van referent uit de Nederlandse Basisregistratie Personen (BRP).
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft overwogen dat eiseres haar identiteit en de identiteit van haar dochter niet aannemelijk heeft gemaakt. Niet in geschil is dat er geen authentieke identificerende documenten zijn overgelegd. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voor haar onmogelijk is om (alsnog) over dergelijke documenten te beschikken.
9. Verweerder heeft er in dat verband terecht op gewezen dat uit het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Eritrea van 6 februari 2017 blijkt dat het zowel in Eritrea als bij de Eritrese vertegenwoordiging in Sudan mogelijk is om Eritrese paspoorten en identiteitskaarten te verkrijgen, ook voor minderjarige kinderen. De rechtbank volgt eiseres niet in de stelling dat deze informatie is verouderd. Gesteld noch gebleken is dat uit latere ambtsberichten of andere landeninformatie volgt dat hiervan niet langer kan worden uitgegaan. Evenmin is gebleken van belemmeringen voor eiseres om zich tot de Eritrese autoriteiten te wenden voor het verkrijgen van identiteitsdocumenten. Volgens de verklaringen van referent ter zitting is eiseres namelijk niet vanwege een vluchtmotief uit Eritrea vertrokken, maar vanwege het onderzoek in het kader van de eerdere nareisaanvraag, en heeft zij zich nadien ook gemeld bij de Eritrese vertegenwoordiging in Sudan.
10. Waar het gaat om de eerst in beroep overgelegde stukken zal de rechtbank deze bij het geschil betrekken als nadere onderbouwing van een eerder ingenomen standpunt. Verweerder heeft ter zitting hierop kunnen reageren. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het niet gaat om substantieel indicatieve documenten ten aanzien van de identiteit van eiseres en haar dochter. De kopie van de identiteitskaart van de moeder van referent en het uittreksel van referent uit de Nederlandse BRP zien niet op eiseres. De kerkelijke doopaktes en het schoolrapport zijn niet afkomstig van autoriteiten die bevoegd zijn om een identiteit vast te stellen en zijn ook niet voorzien van een pasfoto. Aan deze laatste documenten heeft verweerder dan ook geen betekenis hoeven toekennen.
11. Gelet op het voorgaande voldoen eiseressen niet aan de voorwaarden voor de gevraagde mvv. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen. Vanuit het oogpunt van finale geschilbeslechting zal ook worden ingegaan op de overige beroepsgronden.
Familierechtelijke relatie
12. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat de gestelde huwelijksrelatie tussen eiseres en referent niet aannemelijk is geacht. Daarbij betoogt zij dat het niet mogelijk is om een contra-expertise te verkrijgen ten aanzien van de in bezwaar overgelegde huwelijksakte, die door het Bureau Documenten van verweerder vals is bevonden. Subsidiair betoogt zij dat voldoende is onderbouwd dat sprake is van een duurzame en exclusieve partnerrelatie.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de gestelde familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent niet ten onrechte onaannemelijk heeft geacht. De in bezwaar overgelegde huwelijksakte is na onderzoek door het Bureau Documenten van verweerder van 28 januari 2021 vals bevonden. Op grond van jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is een verklaring van onderzoek van Bureau Documenten een deskundigenadvies dat verweerder aan zijn besluitvorming ten grondslag mag leggen, mits het advies inzichtelijk en concludent is. Niet betwist is dat hiervan sprake is. Uit jurisprudentie volgt verder dat de uitkomst van het advies vervolgens slechts met succes kan worden bestreden door het overleggen van een andersluidend deskundigenadvies.Een dergelijk advies ontbreekt. De stelling van eiseres dat het bij voorbaat zinloos is om een contra-expertise aan te vragen, is niet onderbouwd.
14. Het feit dat een vreemdeling geen contra-expertise kan overleggen, betekent nog niet dat hij in een onevenredig lastige bewijspositie verkeert. De vreemdeling is namelijk in de gelegenheid om aanknopingspunten voor twijfel aan het advies van Bureau Documenten naar voren te brengen. Als de vreemdeling daar in voldoende mate in slaagt, moet verweerder nadere inlichtingen vragen bij Bureau Documenten en motiveren waarom hij het advies desondanks aan de besluitvorming ten grondslag legt. De bestuursrechter kan indien nodig met toepassing van artikel 8:29 van de Awbde onderliggende stukken inzien. De rechtbank is echter van oordeel dat eiseres er in dit geval niet in is geslaagd om concrete aanknopingspunten voor twijfel aan het advies van 28 januari 2021 naar voren te brengen. De enkele stelling dat zij geen kennis kan nemen van het door Bureau Documenten gebruikte vergelijkingsmateriaal, is daarvoor onvoldoende.
15. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft overwogen dat niet aannemelijk is gemaakt dat tussen eiseres en referent een duurzame en exclusieve partnerrelatie bestaat. De overgelegde foto’s zijn daartoe onvoldoende omdat dit momentopnamen zijn. De overgelegde Whatsapp-berichten zijn eveneens onvoldoende omdat deze niet zijn vertaald. De omstandigheid dat referent diverse keren naar Sudan is gereisd is ook onvoldoende omdat niet is onderbouwd dat hij aldaar daadwerkelijk eiseres heeft bezocht. De stelling van referent dat hij een kind heeft met eiseres geeft geen aanleiding voor een ander oordeel, omdat het ouderlijk gezag niet is onderbouwd.
16. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM.Hierin kunnen zij niet worden gevolgd, aangezien uit het voorgaande blijkt dat er geen sprake is van gezinsleven dat door deze verdragsbepaling wordt beschermd.
17. Volgens eiseres heeft verweerder in strijd gehandeld met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 7 november 2018 in de zaak
K. en B. tegen Nederland(ECLI:EU:C:2018:877) door haar bij het besluit in de nareisprocedure van 20 juni 2016 niet te informeren over de mogelijkheden om een reguliere procedure te starten. Ook hierin kan eiseres niet worden gevolgd omdat dit besluit, dat in rechte vast staat, in deze procedure niet ter toetsing voorligt en bovendien het betreffende arrest is gewezen na dat besluit.
18. Ten slotte hebben eiseressen een beroep gedaan op artikel 4:84 van de Awb en aangevoerd dat verweerder op het punt van de identiteit aanleiding had moeten zien om van zijn beleid af te wijken, daar sprake is van bewijsnood en zij al het mogelijke heeft gedaan om documenten te verkrijgen. Nu de rechtbank, zoals hiervoor onder 9 is overwogen, eiseres niet volgt in haar stelling dat sprake is van bewijsnood, hoefde verweerder daarin ook geen aanleiding te zien om bijzondere individuele omstandigheden aan te nemen waardoor het beleid van verweerder in redelijkheid had moeten wijken.
19. Het beroep dient, voor zover dat niet ziet op het niet tijdig nemen van een besluit, ongegrond te worden verklaard.
20. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in een deel van de door eiseres gemaakte proceskosten. Daartoe is redengevend dat eiseres het beroep destijds terecht heeft ingediend wegens het overschrijden van de beslistermijn. Dat de beslistermijn is overschreden, is door verweerder overigens erkend. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 374,- bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5.