ECLI:NL:RBDHA:2021:9617

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
31 augustus 2021
Zaaknummer
AWB 20/2967
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf door COVID-19-maatregelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Liberiaanse nationaliteit, en de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf om haar echtgenoot in Nederland te bezoeken. De aanvraag werd afgewezen op basis van de afwijzingsgrond dat eiseres een gevaar voor de volksgezondheid vormde, in het kader van de COVID-19-pandemie. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank overwoog dat verweerder niet onzorgvuldig had gehandeld door de aanvraag af te wijzen zonder eiseres te horen, en dat de afwijzingsgrond van gevaar voor de volksgezondheid gerechtvaardigd was. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te wachten met het nemen van het bestreden besluit, gezien de onduidelijkheid over de duur van de COVID-19-maatregelen. Eiseres had niet aannemelijk gemaakt dat verweerder misbruik had gemaakt van zijn bevoegdheid. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar bepaalde dat verweerder het griffierecht moest vergoeden en veroordeelde hem in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/2967
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 16 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] , van Liberiaanse nationaliteit,
eiseres,
V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. E. Schoneveld, advocaat te Haarlem),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,

(gemachtigde: mr. I. Aynan, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 3 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een visum kort verblijf voor verblijf bij de heer [referent] (referent) afgewezen.
Bij besluit van 25 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 17 maart 2021 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2021. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding

1. Eiseres heeft op 20 november 2019 verzocht om de afgifte van een visum voor kort verblijf bij referent, haar echtgenoot.

Besluiten verweerder

2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond, eiseres niet heeft aangetoond dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikt, en het voornemen van eiseres om het grondgebied van de lidstaat vóór het verstrijken van het visum te verlaten niet kon worden vastgesteld. [1]
2.1
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, zonder eiseres te hebben gehoord, de aanvraag afgewezen omdat eiseres een bedreiging vormt voor de volksgezondheid. [2] Aan deze afwijzing ligt ten grondslag dat door de COVID-19-pandemie tijdelijke beperkingen gelden ten aanzien van niet-essentiële reizen naar de Europese Unie ter bescherming van de volksgezondheid.
Beroepsgronden
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert in beroep samengevat het volgende aan. Ten eerste voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte de afwijzingsgrond heeft tegengeworpen dat zij een gevaar is voor de volksgezondheid. Ten tweede stelt eiseres dat verweerder had kunnen en moeten wachten met het nemen van het bestreden besluit. Ten derde voert eiseres aan dat verweerder had moeten horen vóór het nemen van het bestreden besluit, omdat in het bestreden besluit een nieuwe afwijzingsgrond is tegengeworpen. Ten vierde voert zij aan dat verweerder in het bestreden besluit de bezwaargronden gericht tegen de zelfstandige afwijzingsgronden die ten grondslag liggen aan het primaire besluit, had moeten beoordelen. Ten vijfde voert eiseres aan dat verweerder geen eenduidig beleid heeft gehanteerd bij de afhandeling van bezwaarschriften. Door het niet horen in bezwaar en het nalaten in te gaan op de bezwaargronden in het bestreden besluit, maakt verweerder volgens eiseres misbruik van zijn bevoegdheid om de aanvraag op grond van een andere, zelfstandige afwijzingsgrond af te doen. Eiseres stelt in het licht van het voorgaande dat verweerder de volgende algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet in acht heeft genomen: het gelijkheidsbeginsel, evenredigheidsbeginsel, zorgvuldigheidsbeginsel en het verbod van misbruik van bevoegdheid.
Oordeel rechtbank
Beroepsgrond: verweerder heeft ten onrechte tegengeworpen dat eiseres een gevaar is voor de volksgezondheid
4. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet heeft betwist dat COVID-19 kan worden aangemerkt als een epidemische ziekte als bedoeld in artikel 2, lid 21 van de Schengengrenscode. Evenmin heeft eiseres betwist dat dit een zelfstandige afwijzingsgrond betreft in de Visumcode. Daarnaast is niet betwist dat eiseres niet kan worden aangemerkt als een reiziger met een essentiële functie of een reiziger aan wiens aanwezigheid een wezenlijk belang wordt gehecht. Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat zij als echtgenote van een unieburger die voor familiebezoek naar Nederland wenst te reizen ten tijde van het bestreden besluit was uitgezonderd van het inreisverbod, overweegt de rechtbank dat eiseres deze stelling eerst vlak voor de zitting heeft ingenomen en niet heeft onderbouwd. Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat eiseres ten tijde van het nemen van het bestreden besluit onder de uitzonderingen van het inreisverbod viel. Vanwege de aard van de pandemie, het besmettingsgevaar, de op dat moment geldende maatregelen en de snelle verspreiding van het virus, heeft verweerder eiseres, als reiziger uit het buitenland, op dat moment als een bedreiging van de volksgezondheid kunnen aanmerken. Verweerder was daarom ten tijde van het bestreden besluit bevoegd om deze zelfstandige afwijzingsgrond te hanteren. De beroepsgrond slaagt niet.
Beroepsgrond: verweerder had moeten wachten met het nemen van het bestreden besluit
5. De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling dat geen aanleiding bestond om te wachten met het nemen van het bestreden besluit, omdat het op dat moment onduidelijk was of, wanneer en voor welke duur de COVID-19-maatregelen verlengd zouden worden en voor welke landen de grenzen weer opengesteld zouden worden. Dat verweerder er ook voor had kunnen kiezen om de beslistermijn op te schorten of nadere voorwaarden te stellen doet niet af aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt niet.
Beroepsgrond: ten onrechte nagelaten om in te gaan op de bezwaargronden
6. De rechtbank overweegt dat verweerder niet onzorgvuldig heeft gehandeld door niet op de bezwaargronden gericht tegen de weigeringsgronden in het primaire besluit in te gaan. Dit handelen is ook niet aan te merken als onevenredig. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
6.1
Eiseres heeft terecht betoogd dat een inhoudelijke beoordeling van de bezwaargronden voor eventueel toekomstige aanvragen mogelijk gunstig kan zijn indien deze gronden voor verweerder aanleiding zijn om terug te komen op (onderdelen van) het primaire besluit. Dit betekent evenwel niet dat het nalaten van die inhoudelijke beoordeling door verweerder in strijd is met het evenredigheidsbeginsel of het zorgvuldigheidsbeginsel en dus ook niet dat het bestreden besluit gebrekkig is door dat na te laten. Daarbij acht de rechtbank van belang dat een nieuwe aanvraag op basis van de actuele situatie zal worden beoordeeld en op grond daarvan een nieuwe beslissing zal moeten worden genomen. Ter zitting heeft verweerder ook nadrukkelijk gesteld dat bij een eventuele nieuwe aanvraag betrokken zal worden dat deze aanvraag is afgewezen vanwege de COVID-19-pandemie. De stelling van eiseres ter zitting dat ambassades geen inzicht hebben in eerdere visumweigeringen en dat dit nadelig uit kan pakken bij een toekomstige visumaanvraag treft geen doel, nu dit niet nader onderbouwd is. Eiseres heeft overigens de mogelijkheid om alle informatie en dus ook het onderhavige primaire en bestreden besluit, zelf onder de aandacht te brengen bij een nieuwe aanvraag.
6.2
Verder acht de rechtbank van belang dat niet in geschil is dat verweerder bij het hanteren van de afwijzingsgrond dat eiseres een gevaar vormt voor de volksgezondheid, alle relevante gegevens heeft meegewogen. Anders dan is betoogd door eiseres, acht de rechtbank het achterwege laten van een beoordeling van de bezwaargronden in het bestreden besluit in dat licht bezien dan ook niet in strijd met wat is overwogen door het Hof in haar arresten Koushkaki en Fahimian [3] . De beroepsgrond slaagt niet.
Beroepsgrond: verweerder hanteert geen eenduidig beleid
7. Eiseres voert aan dat verweerder geen eenduidig beleid heeft gehanteerd bij de behandeling van bezwaarschriften tegen de afwijzing van visumaanvragen wegens gevaar voor de volksgezondheid. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt allereerst verwezen naar een tweetal zaken [4] waarin visa zijn verleend terwijl in één geval al bekend was dat die dag de reisbeperkingen in zouden gaan en in het andere geval de reisbeperkingen al van kracht waren. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat die verwijzingen niet opgaan. Ter onderbouwing heeft verweerder aangevoerd dat in die periode over het algemeen visa zijn afgewezen op de grond dat de aanvrager een bedreiging vormde voor de volksgezondheid, maar dat een handjevol bezwaren gegrond zijn verklaard omdat er onduidelijkheid bestond bij beslismedewerkers hoe in de gegeven situatie te handelen. Dat betroffen ambtelijke misslagen, aldus verweerder. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat een bestuursorgaan niet aan deze misslagen kan worden gehouden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee voldoende heeft gemotiveerd waarom de verwijzing naar de twee visa zaken niet opgaat.
8. De stelling van eiseres [5] dat verweerder per juli 2020 in visumzaken heeft besloten om in voorkomende gevallen toch een inhoudelijke beoordeling van de bezwaargronden te verrichten en het gevaar voor de volksgezondheid niet meer tegen te werpen, treft ook geen doel. Dit ziet immers op de situatie van na het bestreden besluit en verweerder heeft toegelicht dat de situatie in juli 2020 anders was en het inreisverbod versoepeld zou worden. Op 30 juni 2020 heeft de Europese Raad namelijk aanbevelingen gedaan en kwamen er lijsten met veilige landen. Deze gewijzigde omstandigheden deden zich ten tijde van het nemen van bestreden besluit niet voor.
9. Voor wat betreft de verwijzing van eiseres naar de beschikking van 31 oktober 2017 [6] en de twee beschikkingen van 13 mei 2020 [7] , volgt de rechtbank de toelichting van verweerder waarom de vergelijking met deze zaken niet opgaat. In de eerste zaak werd de aanvrager beschouwd als bedreiging voor de openbare orde en dus niet als een gevaar voor de volksgezondheid, zodat een vergelijking niet opgaat, omdat dat een individuele afwijzingsgrond is. Wat betreft de overige twee zaken heeft verweerder toegelicht dat die van een latere datum zijn dan onderhavig besluit en op dat moment speelde de vraag hoe lang de entry ban nog zou duren. Ten tijde van het onderhavige besluit was de entry ban net van kracht en was de situatie duidelijk. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee voldoende heeft gemotiveerd waarom ook een verwijzing naar deze drie besluiten niet opgaat.
Beroepsgrond: sprake van misbruik van bevoegdheid bij het nemen van het bestreden besluit?
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat verweerder de weigeringsgrond ‘gevaar voor de volksgezondheid’ uitsluitend heeft gebruikt om de vele bezwaarschriften in visumzaken snel en eenvoudig af te kunnen handelen nadat de COVID-19-pandemie uitbrak. Dat meer visumzaken zijn afgedaan na de uitbraak, is niet in geschil tussen partijen en dit blijkt ook uit de door eiseres overgelegde informatie die is verkregen naar aanleiding van een WOB-verzoek. Verweerder heeft hiervoor echter een deugdelijke verklaring gegeven ter zitting namelijk dat de zaken sneller konden worden afgedaan omdat er een algemene afwijzingsgrond is en er volgens verweerder niet gehoord hoefde te worden in deze zaken. Afgezien daarvan was verweerder gehouden om gebruik te maken van deze weigeringsgrond – en was alleen al daarom geen sprake van misbruik van bevoegdheid – omdat een gevaar voor de volksgezondheid een zelfstandige dwingende weigeringsgrond is. De beroepsgrond van eiseres dat verweerder misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om een beslissing op bezwaar te nemen, volgt de rechtbank dan ook niet.
Beroepsgrond: schending hoorplicht in bezwaar
11. Verweerder mag een nieuwe afwijzingsgrond hanteren, maar dan ligt het wel op zijn weg om deze nieuwe afwijzingsgrond voor te houden aan eiseres. Dat had gekund tijdens een hoorzitting of per brief. De stelling van verweerder dat een hoorzitting niet tot een andersluidend besluit zou hebben geleid, omdat sprake was van een dwingende en zelfstandige afwijzingsgrond en eiseres niet viel onder een van de uitzonderingscategorieën, maakt het voorgaande niet anders. Hiermee is sprake van een gebrek in de totstandkoming van het bestreden besluit. Dit gebrek wordt echter gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht omdat niet aannemelijk is geworden dat eiseres hierdoor is benadeeld. Eiseres heeft haar standpunt in beroep en op zitting uitgebreid naar voren kunnen brengen. Zoals uit het voorgaande blijkt, blijft verweerders standpunt in het bestreden besluit in stand. Vaststaat dat sprake is van een dwingende en zelfstandige afwijzingsgrond. Eiseres viel ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet onder één van de uitzonderingscategorieën en in beroep heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij wel onder de uitzonderingscategorieën viel. Eiseres wilde voor de duur van twee maanden naar Nederland komen om tijd door te brengen met referent en om kennis te maken met zijn familie en vrienden in Nederland. Op grond hiervan is het, zoals verweerder stelt, duidelijk dat eiseres niet viel onder één van de uitzonderingscategorieën. Gelet daarop wordt eiseres door in stand lating van het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Awb niet benadeeld.
Conclusie beroep
12. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
13. Omdat eiseres terecht heeft gesteld dat sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek (zie onder 11), ziet de rechtbank aanleiding om op grond van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 178,- vergoedt.
14. Vanwege dat gebrek ziet de rechtbank aanleiding tot veroordeling van verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het griffierecht van € 178,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.J. van Beek, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Gall, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2021.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, punt ii en punt iii, en onder b, van de Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (hierna: de Visumcode).
2.Op grond van artikel 32, eerste lid, onder a, punt vi, van de Visumcode en artikel 2, lid 21, van de Verordening (EU) 2016/399 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode).
3.C-84/12 en C-544/15.
4.Productie 1 en 2 bij de beroepsgronden van 13 mei 2020
5.Daarbij is door eiseres verwezen naar de uitspraak van de rechtbank met kenmerk AWB 20/3762, die is als productie 2 bij de aanvullende gronden van beroep van 3 december 2020 gevoegd.
6.De beschikking is gevoegd als productie 3 bij de gronden van beroep van 13 mei 2020.
7.De beschikkingen zijn gevoegd als productie 1 bij de aanvullende gronden van beroep van 3 december 2020.