ECLI:NL:RBDHA:2021:9573

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2021
Publicatiedatum
30 augustus 2021
Zaaknummer
NL21.12837
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel in het kader van asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 augustus 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan de eiser was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, een jonge man die behoort tot de LHBTI-groep en in Rusland woont, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat hem in het kader van de grensprocedure een vrijheidsontnemende maatregel had opgelegd. Eiser stelde dat zijn asielaanvraag niet in de grensprocedure kon worden behandeld, omdat deze niet binnen de wettelijke termijn van 28 dagen kon worden afgedaan. Hij voerde aan dat hij in aanraking was gekomen met de Russische autoriteiten door zijn activistische uitlatingen op sociale media en dat zijn leeftijd en seksuele geaardheid hem in een kwetsbare positie plaatsten.

De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij partijen toestemming gaven voor schriftelijke behandeling. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris bij de toepassing van de grensprocedure een redelijke termijn moet worden geboden om het asielverzoek te onderzoeken. De rechtbank concludeerde dat het niet evident was dat de asielaanvraag van eiser zich niet leende voor afdoening in de grensprocedure, aangezien het nader gehoor nog moest plaatsvinden. De rechtbank oordeelde dat de enkele stelling van eiser dat zijn aanvraag niet binnen de termijn kon worden behandeld, onvoldoende was om de vrijheidsontnemende maatregel te betwisten.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter M.M. Meijers, in aanwezigheid van griffier F.E.J. Valk, en werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.12837

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E.R. Hagenaars),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Genee).

Procesverloop

Bij besluit van 4 augustus 2021 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben toestemming verleend de zaak schriftelijk te behandelen. De gemachtigde van eiser heeft op 17 augustus 2021 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft hier op 18 augustus gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek op 19 augustus 2021 gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, zesde lid, van de Vw het beroep gegrond.
2. Op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. Deze wordt niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat zijn asielaanvraag zich niet leent voor behandeling in de grensprocedure, omdat zijn zaak niet binnen de termijn kan worden afgedaan. Hij stelt tegen het regime gerichte activistische uitlatingen op sociale media te hebben geplaatst waardoor hij meerdere malen in aanraking met de Russische autoriteiten is gekomen. Verder behoort hij tot de LHBTI-groep en is hij slechts 19 jaar oud.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de door eiser aangevoerde asielmotieven en zijn leeftijd niet maken dat op voorhand al vaststaat dat eisers aanvraag niet in de grensprocedure kan worden behandeld. Verweerder verwijst daarbij naar rechtspraak van de hoogste bestuursrechter. [1]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank overweegt dat uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [2] en paragraaf C1/2.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 volgt dat verweerder bij toepassing van de grensprocedure een redelijke termijn moet worden gegund om onderzoek te verrichten naar het asielverzoek van een vreemdeling. Bij dat onderzoek dient de vreemdeling in ieder geval te worden gehoord over diens asielverzoek. De beslissing of de asielaanvraag zich leent voor de grensprocedure wordt in beginsel genomen na het nader gehoor, omdat dan alle relevante feiten bekend zijn. Verweerder dient gedurende de behandeling van het asielverzoek in de grensprocedure voortdurend af te wegen of het asielverzoek zich nog steeds leent voor afdoening in de grensprocedure. Alleen wanneer duidelijk is dat de aanvraag niet meer in de grensprocedure kan worden afgedaan, bijvoorbeeld als vaststaat dat de termijn van 28 dagen zal worden overschreden, kan hieraan in deze procedure een conclusie ten aanzien van de vrijheidsontnemende maatregel worden verbonden.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het niet op voorhand al evident is dat eisers asielaanvraag zich niet leent voor afdoening in de grensprocedure. Het nader gehoor moet nog plaatsvinden. In beginsel zal na het nader gehoor worden besloten of eisers asielaanvraag binnen de grensprocedure past of niet. Op grond van hetgeen eiser in deze procedure heeft aangevoerd is niet op voorhand al duidelijk dat eisers aanvraag niet binnen de 28 dagen termijn kan worden behandeld. De enkele stelling daartoe is onvoldoende. Daarnaast maakt eisers leeftijd niet dat de vrijheidsontnemende maatregel niet opgelegd mocht worden. Eiser is volwassen en heeft verder geen bezwaren of bijzonderheden genoemd op grond waarvan de bewaring onevenredig hard zou zijn.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van
2.Uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1451.