In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 augustus 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse rapper. Eiser, die in 1990 is geboren en de Iraanse nationaliteit bezit, heeft op 4 augustus 2018 een asielaanvraag ingediend. Hij vreesde voor vervolging door de Iraanse autoriteiten vanwege zijn rapteksten en poëzie waarin hij kritiek uitte op de islam en het Iraanse regime. Eiser heeft eerder een afwijzing van zijn asielaanvraag ontvangen, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de geloofwaardigheid van zijn verklaringen onvoldoende was gemotiveerd door verweerder. Hierdoor moest verweerder een nieuw besluit nemen.
Bij het bestreden besluit van 4 maart 2021 heeft verweerder de asielaanvraag opnieuw afgewezen, wederom op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. Verweerder achtte de identiteit en herkomst van eiser geloofwaardig, maar twijfelde aan de geloofwaardigheid van de inval in zijn ouderlijk huis. De rechtbank heeft in deze uitspraak vastgesteld dat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de tegenwerpingen van eiser niet zijn gerelateerd aan relevante externe geloofwaardigheidsindicatoren. Dit gebrek aan motivering heeft geleid tot de conclusie dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven.
De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.