ECLI:NL:RBDHA:2021:9518

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2021
Publicatiedatum
26 augustus 2021
Zaaknummer
C/09/614637 / JE RK 21-1614
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen na geweldsincident tussen ouders

Op 23 augustus 2021 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Deze machtiging was eerder verleend na een geweldsincident tussen de ouders, waarbij de kinderen in augustus 2020 uit huis zijn geplaatst. De kinderrechter heeft de situatie van de kinderen en de ouders beoordeeld, waarbij de kinderen momenteel verblijven bij de grootouders moederszijde. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag en dat de kinderen erkend zijn door de vader. De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken en het verhandelde ter zitting, waarbij de kinderen hun mening hebben geuit over hun verblijfplaats.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn, maar heeft het verzoek van de gecertificeerde instelling tot verlenging van de machtiging voor de volledige duur afgewezen. In plaats daarvan is de machtiging verlengd voor een kortere periode van twee maanden, tot 4 november 2021. De kinderrechter heeft benadrukt dat de ouders hun medewerking moeten verlenen aan de aangeboden hulpverlening en dat de gecertificeerde instelling toezicht moet houden op de opvoedingsomgeving van de kinderen. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/614637 / JE RK 21-1614
Datum uitspraak: 23 augustus 2021

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 7 juli 2021 ingekomen verzoekschrift van:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering(verder: de gecertificeerde instelling),
betreffende:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2005 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2006 te
[geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. E.R. Schenkhuizen, gevestigd te Den Haag.

Het procesverloop

Bij beschikking d.d. 29 juli 2021 van de kinderrechter in deze rechtbank is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor netwerkpleegzorg, te weten: bij de grootouders moederszijde, verlengd van 4 augustus 2021 tot 4 september 2021. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden tot deze zitting.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
  • voornoemde beschikking d.d. 29 juli 2021;
  • het verzoekschrift met bijlagen d.d. 7 juli 2021 van de gecertificeerde instelling;
  • het verweerschrift d.d. 19 augustus 2021 van de advocaat van de moeder.
Op 23 augustus 2021 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
  • de vader;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • mw. [pleegmoeder] (hierna te noemen: de grootmoeder moederszijde);
  • mw. [vertegenwoordiger van de GI] , namens de gecertificeerde instelling.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben voorafgaand aan de zitting in de raadkamer hun mening naar voren gebracht in een gesprek met de kinderrechter.

Feiten

  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn erkend door de vader.
  • De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
  • De kinderen verblijven feitelijk bij de grootouders moederszijde.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 1 februari 2021 de machtiging verlengd [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor netwerkpleegzorg, te weten bij de grootouders moederszijde, van 4 februari 2021 tot 4 augustus 2021, alsmede machtiging verleend [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van 4 februari 2021 tot 4 augustus 2021.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor netwerkpleegzorg, te weten bij de grootouders moederszijde, voor de duur van de ondertoezichtstelling. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting legt de gecertificeerde instelling het volgende aan het verzoek ten grondslag. Naar aanleiding van een geweldsincident tussen de ouders zijn de kinderen in augustus 2020 middels een spoedmachtiging uithuisgeplaatst. De kinderen zijn veelvuldig getuige geweest van het huiselijk geweld en de ruzies tussen de ouders. Er zijn destijds veiligheidsafspraken en bodemeisen opgesteld om de veiligheid van de kinderen te kunnen waarborgen en monitoren. Eén van de afspraken ziet op het aanvaarden van psychische hulpverlening door de moeder. Er zijn sterke vermoedens van psychische problematiek bij de moeder, waarvoor onderzoek noodzakelijk is. De psychische problematiek van de moeder vormt een risico op onveiligheid voor de kinderen. De situatie tussen de ouders is onveranderd sinds de start van de uithuisplaatsing van de kinderen. De ouders wonen beiden in hetzelfde huis, maar hebben geen relatie met elkaar. De grootouders moederszijde bagatelliseren de zorgen omtrent de ouders. Zolang het netwerk de plaatsing bij de grootouders moederszijde niet accepteert kunnen de kinderen deze plaatsing ook niet geheel aanvaarden en daarbij niet profiteren van de ondersteuning vanuit de hulpverlening. De vader en de moeder houden zich goed aan de bezoek- en omgangsafspraken. De overige samenwerking tussen de ouders en de gecertificeerde instelling verloopt moeizaam. Daarnaast zijn er zorgen over pedagogische verwaarlozing van de kinderen. De moeder is nauwelijks bereikbaar voor hulpverleningsinstanties en de kinderen zijn veelal op zichzelf aangewezen. Hoewel de kinderen graag naar huis willen, is het van belang dat de plaatsing bij de grootouders moederszijde wordt voortgezet. De grootouders moederszijde bieden de kinderen een veilige en stabiele opvoedingsomgeving, waarin zij zich op een gezonde wijze verder kunnen ontwikkelen.
De moeder persisteert, mede bij monde van haar advocaat, in haar verweer. De advocaat van de moeder heeft verzocht het verzoek van de gecertificeerde instelling tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] af te wijzen. Ter zitting is aangevoerd dat de wettelijke gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing niet aanwezig zijn.
Er is geen sprake van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen. De gecertificeerde instelling stelt ten onrechte en zonder onderbouwde motivering dat de situatie tussen de ouders niet veranderd zou zijn. Sinds de uithuisplaatsing van de kinderen hebben zich geen nieuwe conflicten of problemen meer voorgedaan. De gecertificeerde instelling heeft het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing gebaseerd op basis van oude informatie. De moeder heeft geen psychische klachten en weigert zich te laten onderzoeken of behandelen. Een mogelijk vermoeden dat de moeder lijdt aan psychische klachten is onvoldoende grond voor een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Een uithuisplaatsing is een ultimum remedium en moet niet langer duren dan strikt noodzakelijk.
De vader is het niet eens met het verzoek van de gecertificeerde instelling tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing. Hij heeft ter zitting aangegeven dat hij op zoek is naar een nieuwe woning, maar dat dit in de huidige markt lastig blijkt te zijn.
De grootmoeder moederszijde heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij het leuk vindt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij haar wonen, maar dat de kinderen bij de ouders thuis horen.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing (vooralsnog) aanwezig zijn.
Daartoe wordt als volgt overwogen. De kinderen zijn vorig jaar vanwege een geweldsincident tussen de ouders uit huis geplaatst. [minderjarige 1] verblijft sinds oktober 2020 bij de grootouders moederszijde. [minderjarige 2] verbleef eerder bij Ipse de Bruggen, maar verblijft sinds maart 2021 ook bij de grootouders moederszijde. De ouders stellen dat er momenteel sprake is van een veilige en stabiele (thuis)situatie. Daarbij is de vader naarstig op zoek naar een nieuwe woning. Sinds de uithuisplaatsing hebben zich geen nieuwe incidenten voorgedaan in de thuissituatie bij de ouders. Desgevraagd heeft de jeugdbeschermer ter zitting bevestigd dat het verzoekschrift van de gecertificeerde instelling voorzover zij dat weet voornamelijk gestoeld is op het voorval van 15 juli 2020. Hierna zijn er geen incidenten meer geweest. Dat de moeder een onderzoek naar haar psychische gesteldheid niet nodig acht is op zichzelf geen reden tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing voor de verzochte duur. De kinderrechter moet op basis van de wet toetsen of er in de actuele opvoedingsomgeving van de kinderen sprake is van onveiligheid, waardoor een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit die onveiligheid thans is gebleken. Hoewel de kinderen zich goed ontwikkelen bij de grootouders moederszijde, verdient een terugplaatsing bij de ouders altijd de voorkeur. Dit geldt te meer nu de kinderen, die gelet op hun leeftijd goed in staat mogen worden geacht hierover een mening te vormen, in het gesprek met de kinderrechter zeer stellig te kennen hebben gegeven bij hun moeder te willen wonen. Met hun mening wil de kinderrechter terdege rekening houden.
Het voorgaande maakt dat de kinderrechter aanleiding ziet het verzoek toe te wijzen voor een kortere duur dan verzocht, te weten voor de duur van twee maanden. Het verzoek zal voor het overige worden afgewezen. In de komende periode kan de gecertificeerde instelling erop toezien dat een succesvolle terugplaatsing mogelijk wordt gemaakt.
Tot slot merkt de kinderrechter op dat de ouders, in het kader van de ondertoezichtstelling, hun medewerking dienen te verlenen aan de aangeboden hulpverlening. Daarbij biedt de ondertoezichtstelling de gecertificeerde instelling de gelegenheid om een oogje in het zeil te houden met betrekking tot de opvoedingsomgeving van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de aan William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering verleende machtiging [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor netwerkpleegzorg, te weten bij de grootouders moederszijde, van 4 september 2021 tot 4 november 2021;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2021 door mr. A.J. Japenga, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.P.M. van der Hoorn als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 25 augustus 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.