ECLI:NL:RBDHA:2021:9516

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2021
Publicatiedatum
26 augustus 2021
Zaaknummer
C/09/616017 / JE RK 21-1904
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vervallenverklaring van schriftelijke aanwijzing inzake omgangsregeling tussen vader en kinderen

In deze zaak heeft de kinderrechter op 26 augustus 2021 uitspraak gedaan over het verzoek van de vader tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing die door Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden was gegeven. De schriftelijke aanwijzing betrof de omgangsregeling tussen de vader en zijn twee kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader verzocht om de schriftelijke aanwijzing te laten vervallen, omdat hij van mening was dat deze niet voldeed aan de wettelijke vereisten en dat de gecertificeerde instelling in strijd had gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel. De vader stelde dat de omgangsfrequentie van één keer per maand onterecht was en dat er geen gewijzigde omstandigheden waren die deze beperking rechtvaardigden.

De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de vader en zijn advocaat aanwezig waren, maar de moeder niet. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de schriftelijke aanwijzing en de voorbereiding daarvan voldoen aan de wettelijke eisen. Het ontbreken van expliciete verwijzing naar artikel 1:265f BW in de schriftelijke aanwijzing leidt niet tot een vervallen verklaring, aangezien de rechten van de vader niet geschonden zijn. De kinderrechter heeft ook overwogen dat de hoge frequentie van omgang onrust bij de kinderen veroorzaakt en dat het belang van de kinderen voorop staat.

Uiteindelijk heeft de kinderrechter het verzoek van de vader tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing afgewezen en ook het verzoek om een nieuwe omgangsregeling vast te stellen, aangezien de schriftelijke aanwijzing niet werd vervallen verklaard. De kinderrechter benadrukte dat er gewerkt moet worden aan veilig en betekenisvol contact tussen de kinderen en de ouders, en dat de gecertificeerde instelling in overleg met betrokkenen moet kijken naar de mogelijkheden voor uitbreiding van de omgang.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/616017 / JE RK 21-1904
Datum uitspraak: 26 augustus 2021

Beschikking van de kinderrechter

Verzoek tot vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing

in de zaak naar aanleiding van het op 3 augustus 2021 ingekomen verzoekschrift van:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. C.C. Sneper, gevestigd te Baarn,
betreffende:
-
[minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2015 te [geboorteplaats]
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2018 te [geboorteplaats]
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift met bijlagen d.d. 2 augustus 2021.
Op 23 augustus 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • dhr. [vertegenwoordiger van het let-team] namens het landelijk expertiseteam (hierna te noemen: LET).
Hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, is de moeder niet ter zitting verschenen.

Feiten

  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn erkend door de vader.
  • De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven feitelijk in een voorziening voor pleegzorg.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 7 oktober 2020 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengd van 19 oktober 2020 tot 19 oktober 2021, alsmede voor dezelfde duur de machtiging verlengd om [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 9 maart 2021 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] verlengd van 14 maart 2021 tot 14 maart 2022, alsmede de machtiging verlengd om [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 14 maart 2021 tot 14 juni 2021. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden tot de zitting van 28 mei 2021.
  • De rechtbank heeft bij beschikking van 28 mei 2021 de machtiging om [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg verlengd van 14 juni 2021 tot 14 maart 2022.
  • Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden heeft de vader een schriftelijke aanwijzing gegeven op 19 juli 2021, ertoe strekkende dat er met de vader zal worden toegewerkt naar een omgang van één keer in de maand met beide zoons ( [minderjarige 2] en [minderjarige 1] gezamenlijk). Er zal een start gemaakt worden met twee omgangsmomenten van een uur, onder begeleiding van LET JB op een neutrale plek in samenwerking met de pleegzorgbegeleider. Na de eerste twee omgangsmomenten zal er een evaluatie plaatsvinden met de vader, waarin er vervolgafspraken gemaakt worden over de uitbouw van de omgangsmomenten in tijdsduur en over de omgangsbegeleiding en locatie van de omgang. LET JB maakt haar keuzes hierover en gaat verder met de opbouw van tijd als dit in het belang is van [minderjarige 2] en zijn broer. De omgangsfrequentie blijft op één keer omgang in de maand.

Verzoek en verweer

De vader verzoekt de schriftelijke aanwijzing d.d. 19 juli 2021 vervallen te verklaren. De vader heeft het verzoek als volgt onderbouwd. De vader kan zich niet verenigen met de inhoud van de schriftelijke aanwijzing. De schriftelijke aanwijzing voldoet niet aan de wettelijke vereisten en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Allereerst is de schriftelijke aanwijzing slechts gestoeld op artikel 1:263 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) terwijl het gaat om een omgangsregeling als bedoeld in artikel 1:265f BW. In dit kader is de vader van mening dat de gecertificeerde instelling in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel en het verbod op detournement de pouvoir. Daarnaast meent de vader dat het onzorgvuldig van de gecertificeerde instelling is dat in de aanhef van de schriftelijke aanwijzing beschreven staat dat de schriftelijke aanwijzing gericht is op [minderjarige 2] , terwijl de aanwijzing eveneens op [minderjarige 1] ziet. De gecertificeerde instelling heeft op 20 april 2021 ook een schriftelijke aanwijzing gegeven waarin een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige 2] is vastgesteld van om de week gedurende maximaal drie uur. Hiertegen heeft de vader beroep ingesteld bij de rechtbank. Dit verzoek is afgewezen bij beschikking van de meervoudige kamer in deze rechtbank van 18 juni 2021. Het is onduidelijk waarom de gecertificeerde instelling de omgang met [minderjarige 2] nu wenst terug te brengen naar een keer per maand. Er is immers geen sprake van gewijzigde omstandigheden. De gecertificeerde instelling stelt dat zij het perspectief van [minderjarige 2] hebben bepaald en dat hierdoor de omgang moet worden teruggebracht. Er heeft echter nog geen rechter over dit perspectiefbesluit geoordeeld, waardoor dit een onjuiste handelwijze is. Hoewel het perspectief van [minderjarige 1] reeds is bepaald, is dit niet het geval voor [minderjarige 2] . De vader is van mening dat het perspectief van [minderjarige 2] bij hem ligt. De vader heeft een eigen woning, werk en inkomen. De situatie is veranderd. Daarbij is de vader niet meer samen met de moeder. Ten aanzien van [minderjarige 1] wordt door de gecertificeerde instelling dezelfde motivering gehanteerd.
De omgang wordt teruggeschroefd omdat het perspectief van [minderjarige 1] is bepaald. Het is echter in het belang van de kinderen dat zij een goede omgang met de vader hebben.
Er moet een uitbreiding van de omgang komen, zodat hun onderlinge band optimaal wordt versterkt. De schriftelijke aanwijzing is onvoldoende gemotiveerd in het kader van de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , waardoor de gecertificeerde instelling in strijd handelt met het evenredigheidsbeginsel. Gelet op het voorgaande kleven er (formele) gebreken aan de schriftelijke aanwijzing en deze dient daarom vervallen te worden verklaard. Namens de vader is de kinderrechter voorts verzocht om, indien de schriftelijke aanwijzing vervallen wordt verklaard, vanwege het gat dat daardoor zou ontstaan in de omgangsregeling, zelfstandig een omgangsregeling vast te stellen. Deze omgangsregeling houdt in dat de omgang met [minderjarige 2] om de week bij de vader thuis van 10:00 uur tot 16:00 uur plaatsvindt, waarbij de begeleiding tijdens de omgang wordt afgebouwd naar een uurtje, en ten aanzien van [minderjarige 1] eens per vier weken gedurende anderhalf uur bij oma, waarbij wordt toegewerkt naar uitbreiding hiervan.
De vader heeft desgevraagd naar voren gebracht dat hij door de medicatie die hij inneemt niet op tijd is gekomen bij de laatste twee omgangsmomenten met de kinderen. Er moet een psychologisch onderzoek bij de kinderen worden afgenomen, zodat duidelijk wordt waar hun gedrag vandaan komt.
De gecertificeerde instelling heeft verweer gevoerd tegen het verzoek. Ter zitting is naar voren gebracht dat de schriftelijke aanwijzing, ondanks dat dit niet in de schriftelijke aanwijzing vermeld staat, betrekking heeft op beide kinderen. Hoewel de gecertificeerde instelling de schriftelijke aanwijzing heeft gebaseerd op artikel 1:263 BW, worden de rechten van de vader hierdoor niet geschonden. In de beschikking van de meervoudige kamer in deze rechtbank van 18 juni 2021 valt immers te lezen dat in geval er in een schriftelijke aanwijzing een omgangsregeling wordt vastgesteld niet expliciet verwezen hoeft te worden naar artikel 1:256f BW. Met de huidige schriftelijke aanwijzing wordt getracht duidelijkheid en rust voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te creëren. Zowel de gecertificeerde instelling als het LET zijn van mening dat het perspectief van beide kinderen in het pleeggezin ligt. De vader is bij de laatste twee omgangsmomenten te laat gekomen, waardoor de omgang is ingekort. De pleegouders geven aan dat de kinderen veel spanning ervaren voor een begeleid bezoek met de ouders. De vaststelling van de omgang van de kinderen met de vader op één keer per maand geeft de kinderen rust. Een uitgebreide omgangsregeling zorgt voor veel onrust en (trauma gerelateerde) spanningen bij de kinderen. Er zal samen met de pleegzorgwerker gekeken worden of de bezoeken met de vader en de kinderen bij de grootmoeder kunnen plaatsvinden. Daarbij zullen de omgangsmomenten uitgebreid worden indien deze goed verlopen.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat het verzoek tot vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing dient te worden afgewezen. De kinderrechter overweegt hierbij dat de schriftelijke aanwijzing en de daaraan ten grondslag liggende voorbereiding hiervan voldoen aan de eisen die de wet hieraan stelt. Allereerst is niet vereist dat ingeval van een schriftelijke aanwijzing, waarin een omgangsregeling wordt vastgesteld, expliciet wordt verwezen naar artikel 1:265f BW. Dit is reeds door de meervoudige kamer overwogen in de beschikking van 18 juni 2021, hetgeen als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
Hoewel het wenselijk is dat wordt verwezen naar artikel 1:265f BW ingeval van het vaststellen van een omgangsregeling, leidt het ontbreken van de vermelding van dit artikel niet tot een vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing. Uit lid 2 van dit artikel volgt immers dat een dergelijke beslissing van een gecertificeerde instelling geldt als een schriftelijke aanwijzing, waartegen hoger beroep kan worden ingesteld. Er staat dus rechtsbescherming voor de vader open. Voorts heeft de gecertificeerde instelling slechts de naam van [minderjarige 2] in de aanhef van de schriftelijke aanwijzing vermeld. De schriftelijke aanwijzing heeft echter betrekking op beide kinderen. Dit is op te vatten als een kennelijke vergissing. Het voorgaande maakt dat de kinderrechter van oordeel is dat de schriftelijke aanwijzing voldoende zorgvuldig is voorbereid. Verder heeft de gecertificeerde instelling de schriftelijke aanwijzing voldoende gemotiveerd in het kader van de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dit levert dus geen strijd op met het evenredigheidsbeginsel. Het belang van de kinderen is immers voldoende meegewogen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat een hoge frequentie van de bezoekmomenten onrust bij de kinderen veroorzaakt. De ouders hebben gescheiden omgangsmomenten waardoor de kinderen twee omgangsmomenten hebben in een maand. De kinderrechter wenst daarbij echter wel te benadrukken dat, ook als het perspectief van de kinderen door de rechtbank is vastgesteld, dit nog niet wegneemt dat gewerkt moet worden aan het vormgeven van veilig en betekenisvol contact met de ouders. De huidige schriftelijke aanwijzing biedt voldoende handvatten en mogelijkheden hiervoor. Daarbij geeft de kinderrechter de gecertificeerde instelling mee dat in onderling overleg met betrokkenen gekeken moet worden naar het veranderen van de locatie en het uitbreiden van de omgang. Hierbij dient het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] altijd vooropgesteld te worden.
Gelet op het voorgaande ziet de kinderrechter geen aanleiding om de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren en zij zal het verzoek daarom afwijzen. Uit het verzoek van de vader volgt dat de kinderrechter wordt verzocht om een omgangsregeling vast te stellen in het geval dat de schriftelijke aanwijzing vervallen wordt verklaard. Nu het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing wordt afgewezen wordt niet toegekomen aan het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling. De kinderrechter zal dit verzoek daarom eveneens afwijzen.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek tot vervallen verklaren van de schriftelijke aanwijzing;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is schriftelijk gegeven op 26 augustus 2021 door mr. A.J. Japenga, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.P.M. van der Hoorn als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 26 augustus 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.