ECLI:NL:RBDHA:2021:9473

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 augustus 2021
Publicatiedatum
26 augustus 2021
Zaaknummer
C/09/615889 / JE RK 21-1887
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een driejarig meisje na onvermogen van ouders om verzorging en opvoeding te bieden

In deze zaak heeft de kinderrechter op 17 augustus 2021 uitspraak gedaan over de machtiging tot uithuisplaatsing van een driejarig meisje, hierna te noemen [minderjarige]. De ouders, de vader en de moeder, zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar zijn niet in staat gebleken om de noodzakelijke verzorging en opvoeding te bieden. De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, dat op 3 augustus 2021 is ingediend. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de ouders en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling aanwezig waren.

De feiten tonen aan dat het huwelijk van de ouders is ontbonden en dat [minderjarige] feitelijk in een gezinsgerichte voorziening verblijft. Eerder is er al een ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd, en is er een machtiging verleend voor haar plaatsing in een pleegzorgvoorziening. De gecertificeerde instelling heeft verzocht om een wijziging in het verblijf van [minderjarige], omdat de situatie in het pleeggezin onhoudbaar is geworden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] meer ondersteuning nodig heeft dan in het pleeggezin kan worden geboden, en dat een gezinshuis beter aansluit bij haar opvoedbehoeften.

De kinderrechter heeft overwogen dat de ouders persoonlijke problematiek hebben en dat [minderjarige] in haar jonge leven al veel verschillende opvoedingsomgevingen heeft meegemaakt. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 11 februari 2022, en heeft de hoop uitgesproken dat deze overplaatsing de laatste zal zijn voor [minderjarige]. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/615889 / JE RK 21-1887
Datum uitspraak: 17 augustus 2021

Beschikking van de kinderrechter

Machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 3 augustus 2021 ingekomen verzoekschrift van:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering(verder: de gecertificeerde instelling),
betreffende:
-
[minderjarige]geboren op [geboortedag 1] 2017 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het (gewijzigde) verzoekschrift met bijlagen d.d. 11 augustus 2021.
Op 17 augustus 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • de vader, bijgestaan door een tolk in de Syrisch-Arabische taal;
  • de moeder, bijgestaan door een tolk in de Syrisch-Arabische taal;
  • mw. [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling.

De feiten

  • Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
  • De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
  • [minderjarige] verblijft feitelijk in een gezinsgerichte voorziening.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 9 februari 2021 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 11 februari 2021 tot 11 februari 2022, alsmede voor dezelfde duur machtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.

Het verzoek

De gecertificeerde instelling heeft bij schriftelijke verzoek d.d. 29 juli 2021 verzocht toestemming te verlenen voor wijziging in het verblijf van [minderjarige] . Het thans gewijzigde verzoek d.d. 11 augustus 2021 strekt tot machtiging [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening voor de periode van één jaar. De gecertificeerde instelling heeft het verzoek, blijkens het verzoekschrift en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, als volgt gemotiveerd. De plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin is onhoudbaar geworden. De pleegmoeder heeft niet op tijd om hulp gevraagd. [minderjarige] is inmiddels overgeplaatst naar een gezinshuis. In de afgelopen maanden is duidelijk geworden dat [minderjarige] , door haar kind eigen problematiek, meer nodig heeft dan haar in een pleeggezin geboden kan worden. In een groot overleg met pleegzorg, de jeugdzorgwerker en betrokken gedragswetenschapper is naar voren gekomen dat de opvoedbehoeftes van [minderjarige] het meest aansluiten bij een plaatsing in een gezinshuis. In een gezinshuis zijn professionals betrokken die [minderjarige] vanuit hun deskundigheid aandacht en veiligheid kunnen bieden. De omgang tussen [minderjarige] en de ouders, zoals reeds op schrift is vastgesteld, zal in het gezinshuis worden voortgezet.

De standpunten

De vader heeft zich ter zitting afgevraagd waarom [minderjarige] niet kan terugkeren naar de moeder. De situatie is verschrikkelijk. [minderjarige] heeft op jonge leeftijd al veel meegemaakt. De vader wil dat [minderjarige] in de buurt van de ouders wordt geplaatst zodat zij haar regelmatig kunnen bezoeken.
De moeder heeft ter zitting aangegeven dat het niet goed is voor [minderjarige] dat zij steeds van de ene naar de andere plek wordt overgeplaatst. De moeder wil het liefste dat [minderjarige] bij haar terugkomt.

De beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn.
Daartoe wordt als volgt overwogen. [minderjarige] is een driejarig meisje met een belaste voorgeschiedenis. Zij heeft in haar jonge leven reeds veel verschillende opvoedingsomgevingen meegemaakt. De ouders zijn niet in staat gebleken om [minderjarige] de verzorging en opvoeding te bieden die zij nodig heeft. Er is bij beide ouders sprake van persoonlijke problematiek. In november 2020 is [minderjarige] in een perspectief biedend pleeggezin geplaatst. De afgelopen periode is duidelijk geworden dat [minderjarige] niet meer in het pleeggezin kan verblijven. Uit de stukken volgt dat er zorgen bestaan over de balans in draagkracht en draaglast van de pleegmoeder. Daarbij heeft de pleegmoeder meerdere keren aangegeven niet meer voor [minderjarige] te kunnen zorgen. [minderjarige] heeft een door haar complexe gedragsproblemen, bestaande uit trauma- en hechtingsproblematiek, meer nodig dan haar in het pleeggezin kan worden geboden. Zij heeft een bovengemiddelde opvoedbehoefte waarbij de opvoeder in staat moet zijn om haar traumasensitief op te voeden. Deze opvoeding kan [minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening door deskundigen worden geboden. In het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] is het daarom noodzakelijk dat zij uit huis wordt geplaatst in een gezinsgerichte voorziening. Daarbij merkt de kinderrechter ten aanzien van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing op dat zij het verzoek slechts kan toewijzen voor de duur van de ondertoezichtstelling en niet voor de verzochte duur van één jaar.
Tot slot spreekt de kinderrechter de hoop uit dat de overplaatsing van [minderjarige] naar een gezinsgerichte voorziening de laatste overplaatsing voor haar zal zijn. [minderjarige] verdient immers, net zoals ieder kind, rust en stabiliteit in haar opvoedingsomgeving.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

De beslissing

De kinderrechter:
machtigt William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening van 17 augustus 2021 tot 11 februari 2022, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2021 door mr. A.J. Japenga, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.P.M. van der Hoorn als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 23 augustus 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.