ECLI:NL:RBDHA:2021:945

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
09/200781-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feiten van aanranding in het openbaar vervoer en een supermarkt met meerdere slachtoffers

Op 8 februari 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere feiten van aanranding. De verdachte, geboren in 1989 en thans gedetineerd in het Justitieel Complex Zaanstad, werd beschuldigd van het onzedelijk betasten van verschillende vrouwen in de periode van november 2019 tot februari 2020. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 9 november 2020 en 25 januari 2021, waarbij de officier van justitie, mr. K. van Diemen, de bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten heeft gevorderd. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. S. Bosmans, heeft vrijspraak bepleit voor enkele feiten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende data en locaties, waaronder een supermarkt en het openbaar vervoer, vrouwen heeft betast zonder hun toestemming. De verklaringen van de slachtoffers werden ondersteund door camerabeelden en andere bewijsmiddelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn verstandelijke beperking en psychische stoornissen, verantwoordelijk was voor zijn daden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden en de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden opgelegd, gezien het hoge recidiverisico en de noodzaak van behandeling.

Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen voor immateriële schade, waarbij de rechtbank de bedragen heeft vastgesteld op €600 voor slachtoffer 2 en €400 voor slachtoffer 3, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering van slachtoffer 6 werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van dat feit werd vrijgesproken. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf bevolen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/200781-20 en 09/842180-18 (tul)
Datum uitspraak: 8 februari 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum 1] 1989 te [geboorteplaats]
[adres 1]
thans gedetineerd in het Justitieel Complex Zaanstad (Penitentiair Psychiatrisch Centrum).

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 9 november 2020 (proforma) en 25 januari 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van Diemen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. S. Bosmans naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 14 november 2019 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, door geweld of
een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door
onverhoeds te handelen [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer
ontuchtige handelingen, te weten het (meermalen) (onverhoeds) betasten van en/of slaan op de
billen van die [slachtoffer 1] ;
2
hij op of omstreeks 07 december 2019 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, door geweld of
een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door
onverhoeds te handelen en/of die [slachtoffer 2] vast te pakken, [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het
plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het (meermalen)
(onverhoeds) slaan op de billen van die [slachtoffer 2] en/of betasten van de borsten van die [slachtoffer 2] ;
3
hij op of omstreeks 06 januari 2020 te ‘s-Gravenhage, althans in Nederland, door geweld of een
andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door onverhoeds te handelen [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer
ontuchtige handelingen, te weten het (onverhoeds) betasten van het been en/of heup van die
[slachtoffer 3] en/of het (onverhoeds) betasten van/wrijven over de bil van die [slachtoffer 3] ;
4
hij op of omstreeks 17 januari 2020 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, door geweld of een
andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door onverhoeds te handelen [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het (onverhoeds) betasten van de billen van die [slachtoffer 4] ;
5
hij op of omstreeks 13 februari 2020 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, door geweld of een
andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door onverhoeds te handelen [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer
ontuchtige handelingen, te weten het (onverhoeds) betasten van de billen van die [slachtoffer 5] ;
6
hij op of omstreeks 22 februari 2020 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, door geweld of een
andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door onverhoeds te handelen [slachtoffer 6] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het (onverhoeds) betasten van het been en/of de billen van die
[slachtoffer 6] .

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de onder 2, 5 en 6 genoemde feiten heeft zij vrijspraak bepleit.
3.3
Vrijspraak ten aanzien van feiten 5 en 6
De rechtbank heeft er geen twijfel aan dat [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] onzedelijk zijn betast, zoals zij hebben verklaard. Om evenwel tot een bewezenverklaring te komen dat het verdachte is geweest die dat heeft gedaan, is vereist dat hun aangiften steun vinden in één of meer andere bewijsmiddelen. Hoewel er aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat de verdachte zich in [tramnummer] (veelvuldig) aan strafbaar handelen schuldig heeft gemaakt, kan op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die feiten 5 en 6 heeft gepleegd. De rechtbank zal de verdachte dan ook van deze feiten vrijspreken.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna de wettige bewijsmiddelen opgenomen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020063486 van de politie eenheid Den Haag, dienst Regionale Recherche, afdeling Thematische Opsporing, team Zeden, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 237).
Ten aanzien van feit 1
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , opgemaakt op 7 maart 2020, voor zover inhoudende (p. 67-68):
Er is jou wat overkomen. Weet je nog wanneer dat was?
- Ik heb een foto genomen en ik kijk even in mijn telefoon wanneer dat was. Het was op 14 november 2019.
Vertel, hoe is die dag gegaan?
- […] Ik had gesport en ik ging naar de [naam winkel] bij mij op de hoek. Ik denk dat het rond 16:41 was, want toen heb ik die foto gemaakt. […]
En toen?
- […] Toen stond ik bij de kassa helemaal in gedachten. Ik had de spullen nog niet op de band gelegd. Ik voelde iets links tegen mijn bil. Ik dacht eerst dat een mandje of een karretje was, omdat het daar krap was en het was druk. Ik moest meteen denken aan mijn tas, of die wel veilig was. Ik keek naar mijn tas en naar mijn telefoon en ik zag dat deze veilig waren. Ik had mijn telefoon in mijn hand omdat daar de bonuskaart op zit.
En toen?
- Ik heb toen gecontroleerd op diefstal, ik dacht dat er niks aan de hand was. Ik voelde toen weer een tik op mijn billen, en toen weer een en later weer een. Ik dacht toen, misschien is het een bekende, mijn man die eerder klaar is met werken of een vriendin. Ik dacht ik moet toch even kijken. Ik besloot om over mijn linker schouder te kijken en ik dacht echt dat mijn man daar stond. Hij stond heel erg dicht bij mij. Hij stond echt heel dicht bij mij. Ik zag eerst zijn zwarte kleding en ik dacht dat het mijn man was. Toen ik omhoog keek zag ik dat het een voor mij onbekende man was. Hij stond echt heel dicht bij mij, dichterbij als dat mijn man bij mij staat.
Kan die man per ongeluk aan jouw billen hebben gezeten?
- Nee dat denk ik niet. Hij hoorde niet thuis in het gebied waar ik stond want zijn vriend stond bij een andere kassa. De eerste keer kan nog per ongeluk zijn maar de 2e, 3e en 4e keer niet meer.
Waarmee denk jij dat hij jou bil heeft aangeraakt?
- Met zijn handen. […].
Je kijkt om, en dan?
[…]
Ik was bij de kassa. Die man stond nog steeds tegenover mij bij de kassa, hij was ook nog steeds naar mij aan het kijken. Ik heb toen een foto van hem gemaakt, de eerste foto maakte ik stiekem, dat had hij niet gezien. Ik maakte toen nog een foto en dat had hij gezien. […]
Wat voor kleding droeg jij?
- Zwart hoofddoekje, makkelijke kleding na het sporten, wijde zwarte broek, en een zwart vest.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 5 maart 2020, voor zover inhoudende (p. 50-51):
Meldster heeft in de rij bij de kassa met haar telefoon een foto van de man gemaakt
en deze via de whatsapp aan de verbalisanten die ter plaatse zijn geweest verstuurd
(bijlage 1).
[…]
Naar aanleiding van deze melding zijn er bij de [naam winkel] aan de [adres 2] te ’s-Gravenhage camerabeelden opgevraagd, ik [verbalisant 1] heb deze beelden uitgekeken en printscreens gemaakt die als bijlage zijn toegevoegd bij dit proces-verbaal.
[…]
-Camera kassa 1-2 en 3-4:
Foto 10 t/m 12 16:38:23-16:38:44 uur
-Hier zie ik, verbalisant, dat de man die ik herken van de foto (bijlage 1) is aangesloten in de wachtrij bij kassa 1. Ik zie dat de man achter een dame staat die geheel zwart is gekleed en een zwarte hoofddoek draagt, ik zie dat de vrouw zich omdraait naar de man.
-Hier zie ik verbalisant dat de man uit de rij stapt bij kassa 1 en aansluit in de rij bij kassa 2, ik zie dat de man naar de dame in zwarte kleding en hoofddoek kijkt in de rij bij kassa 1, ik zie dat de dame zich omdraait en de man aanspreekt.
3. Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, opgemaakt op 5 augustus 2020, voor zover inhoudende (p. 74-75):
O: Aan verdachte wordt een foto getoond. Wie is dit?
A: Ikke. Dat is in [naam winkel] . [adres 2] .
V: Wat is er gebeurd in die winkel?
A: Vrouw geraakt. Voordat de boodschappen werden gescand. Voordat de boodschappen gescand werden, is het gebeurd. Misschien bij op de band leggen
V: Waar in de winkel is het gebeurd?
A: Bij de kassa.
V: Je zegt een vrouw geraakt. Wat bedoel je daarmee?
A: Misschien per ongeluk. Billen geraakt. Want ik was dronken.
V: De billen geraakt, hoe doe je dat?
A: Gewoon aanraken.
O: Verdachte beweegt zijn hand naar voren.
V: Met welke hand doet je dat?
A: Met mijn rechterhand.
V: Hoe vaak heb je met je hand haar billen aangeraakt?
A: Twee keer.
V: Hoe weet je dat het twee keer was?
A: Omdat ik het nog weet.
Ten aanzien van feit 2
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , opgemaakt op 30 december 2019, voor zover inhoudende (p. 93-95):
V: Als ik jou zeg dat jij een melding hebt gedaan op zaterdag 7 december 2019?
A: Zou kunnen.
V: Weet je ook hoe laat het was?
A: Het was in de avond. Ik denk rond een uur om 22:00 uur. […].
Ik moet [tramnummer] pakken richting Leidschendam. De tramhalte is ook aan de [straatnaam 1] te Den Haag.
V: En dan?
A: Ik zat op een bankje in de tramhalte op de tram te wachten. Ik zag een man aan komen lopen. Ik zag dat de man vanaf de overkant in mijn richting liep. Hij stapte
de trambaan over en kwam naar mij toe. De man vroeg wat mijn afkomst was. Hij vroeg of ik Turks of Afghaans was. Hij zei ook: "Je bent lekker. Ik wou je neuken". Hij ging rechts naast mij zitten. Ik was op dat moment aan de telefoon met mijn vriendin [naam] . Ik zag dat hij aan mij wilde zitten.
V: Wat zag je dan?
A: Ik zag dat hij zijn hand naar mijn rechter dijbeen bracht. Hij raakte mij niet aan. Voordat hij aan mijn been kon zitten, stond ik op. Ik stond op en voelde dat hij gelijk op mijn kont sloeg. Ik liep weg verderop de halte. Ik zag dat hij achter mij aan bleef lopen en hij bleef op mijn kont slaan.
V: Wat doet hij dan precies?
A: Hij sloeg mij gewoon, het was niet heel hard of zacht. Ik weet niet met welke hand hij dit deed.
V: Hoe reageerde jij?
A: Ik schreeuwde dat hij mij met rust moest laten. Mensen keken, maar niemand zei of deed wat. Er waren geen mensen bij de halte, alleen in de omgeving. Ik zag ook dat er mensen vanuit hun woning tegenover de halte mijn richting op keken.
V: Je schreeuwt en zegt dat hij je met rust moest laten. En dan wat?
A: Ik wilde weglopen bij de halte en toen voelde ik dat hij mij bij mijn beide bovenarmen vastpakte. Ik voelde dat hij mij stevig vastpakte. Ik voelde dat zijn handen richting mijn borsten gingen. Hij deed dat met beide handen.
V: Hoe deed hij dat precies?
A: Hij had mij bij mijn bovenarmen vast en gleed met beide handen richting mijn
borsten. Hij legde zijn beide handen op mijn borsten. Ik voelde dat hij erin kneep,
ondanks dat ik een dikke jas aan had. Daarna gingen zijn handen weer naar mijn bovenarmen. Ik probeerde los te komen. Het lukte niet om los te komen. Hij had mij
echt heel stevig vast.
2. Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, opgemaakt op 5 augustus 2020, voor zover inhoudende (p. 109-110):
Dan hebben we nog een aangifte van een mevrouw. Dat is gebeurd op de [straatnaam 1] . Wat kun je daarover zeggen?
A: Ik heb haar aangeraakt. Haar billen. En ik heb haar vastgehouden. Van achteren. Dat was ook een tijdje terug.
V: Waar was die mevrouw?
A: Bij de tramhalte.
V: Hoe ging dat?
A: Ze stond op en liep weg. Ik liep achter haar aan en heb haar op haar bil geslagen. En ik heb haar vastgepakt.
O: Verdachte doet zijn beide handen naar voren, alsof hij pakt.
V: Je zegt van achteren. Wat bedoel je daarmee?
A: Dat ik achter haar stond.
V: Je hebt haar geslagen.
A: Nee, geraakt.
V: Hoe doe je dat dan?
A: Met mijn linkerhand. Zo.
O: Verdachte maakt een tikkende beweging met zijn hand.
Ten aanzien van feit 3
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , opgemaakt op 16 maart 2020, voor zover inhoudende (117-118):
V: Wat kan jij ons vertellen, waarom ben jij bij de politie gekomen.
A: […] Op 6 januari 2020, omstreeks 13.10 uur en 13.20 ben ik in de bus gestapt op de [straatnaam 2] in Den Haag. Ik stapte in bus nummer lijn [busnummer] . De bus reed richting Kijkduin.
V: En dan?
A: Ik stapte de bus in en ging zoeken naar een lege plek.
[…]
V: Wat had je aan voor kleding die dag?
A: Ik had een bruine teddyjas aan driekwart lang. Zwarte hoofddoek. Ik droeg een
grijs vest met capuchon over mijn jas aan. Ik droeg een zwarte broek en droeg
schoenen van het merk Vanz. Ik had nog een handtas bij mij zwart van kleur.
[…]
Ik zag een man staan in de bus die hield de paal vast bij de bus deuren in de buurt
van waar ik zat. Gelijk naast mij. Ik zag niet waar die man vandaan was gekomen.
Bij halte [straatnaam 3] kwam deze man die eerst naast mij stond naast mij zitten.
V: En dan?
A: Ik was nog aan het bellen met mijn vriendin. Hij zat naast mij en normaal voel je
het als iemand naast je zit met aanrakingen. Ik voelde dat deze man met zijn
rechterhand op mijn linker bovenbeen zat. Hij zat wat te tikken met zijn vinger op
mijn been heup. Eigenlijk waar mijn zakken zitten want ik dacht eerst nog dat hij
probeerde iets uit mijn zakken te halen.
[…]
V: En dan?
A: Ik ging opstaan en uitchecken bij het uit checkpoint. Ik dacht nog volgens mij
blijft hij in de bus zitten want toen ik bij de deur stond bleef hij zitten. Ik zag
dat hij toch op stond en ook zijn ov kaart deed uitchecken. Ik voelde en zag dat hij
dicht achter mij stond.
V: Wat is voor jou dicht achter je?
A: Ik voelde hem dicht achter mij. Niet zoals normaal. Ik voelde dat hij op dat
moment aan mijn bil zat. Hij was niet aan het tikken maar aan het wrijven.
[…]
V: Kan jij die man voor ons omschrijven.
A: Hij droeg een muts donkerblauw of zwart van kleur zonder logo een normale
muts. Hij had een baard en snor donker van kleur. Ik heb geen haar gezien onder
zijn muts vandaan. Hij droeg een jas donker van kleur. Welk soort jas weet ik niet
het had geen bont of anders. Hij droeg een broek donker van kleur. Ik schat de
leeftijd 25 tot 30 jaar oud. Hij was iets korter dan ik rond de 1,75 meter. Ik ben rond
de 1,78. Hij had een blanke huidskleur. Ik denk wel dat hij buitenlandse afkomst
had maar welke nationaliteit weet ik niet. Ik denk Marokkaans of Syrische. Hij was
niet dun niet echt breed gewoon normaal postuur eigenlijk.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 29 juli 2020, voor zover inhoudende (p. 126-128):
Op maandag 16 maart 2020 om 14:16 uur is er door het [slachtoffer 3] , geboren [geboortedatum 2] aangifte gedaan van aanranding […]. De aanranding heeft plaatsgevonden tussen maandag 6 januari 2020 om 13:00 uur en maandag 6 januari 2020 om 13:20 uur in de HTM buslijn [busnummer] ter hoogte van de [straatnaam 4] te ’s-Gravenhage. Naar aanleiding van deze aanranding zijn de camerabeelden van in de bus opgevraagd, bij de HTM van de buslijn [busnummer] , welke tussen maandag 6 januari 2020 om 13:00 uur en maandag 6 januari 2020 om 13:15 uur reed, ter hoogte van de [straatnaam 4] te ’s-Gravenhage in de richting van Kijkduin.
[…]
De verstrekte camerabeelden van de HTM, zijn door mij [verbalisant 1] bekeken:
Camera 1 bestand seq40869-40871, camera gericht vanuit het midden van de bus naar de voorzijde van de bus.
Bestand seq 40870:
-00:46: Ik [verbalisant 1] , zie een vrouw staan in de voorzijde van de bus
ter hoogte van de buschauffeur, ik herken de vrouw aan de kleding omschreven bij
het signalement van het slachtoffer, (hier nader te benoemen als het slachtoffer). Foto 1
[…]
Bestand seq 40869:
-02:19: Ik zie dat een man met een donkere muts met baard en snor de bus in komt lopen, ik herken de man aan het signalement omschreven bij de verdachte (hier nader te benoemen als de verdachte). Foto 3
Camera 2 bestand seq40869-40871, camera gericht vanaf de voorzijde van de bus op de uitgang in het midden van de bus.
Bestand seq 40869:
[…]
-05:40-08:24: Ik zie dat de verdachte is opgestaan van zijn zitplek en naast het slachtoffer is gaan zitten. Ik zie dat de man zijn linkerhand op zijn linkerknie/bovenbeen laat rusten. (1 plaats naar voren). Foto 11 t/m 13.
-09:14: Ik zie dat het slachtoffer zit te telefoneren, ik zie dat zij naar de verdachte kijkt. Foto 14
-09:52-09:58: Ik zie dat het slachtoffer nog steeds zit te telefoneren en het knopje van de bus heeft gedrukt. Ik zie dat zij de verdachte aankijkt. Ik zie dat de verdachte is opgestaan van zijn zitplek en het slachtoffer laat passeren. Foto 15 t/m 17.
Bestand seq 40870:
-00:06-00:48: Ik zie dat de verdachte achter het slachtoffer is gaan staan. Ik zie dat de verdachte zijn rechterhand iets naar voren heeft gestoken ter hoogte van de billen van het slachtoffer. Ik zie dat de vrouw achterom kijkt naar de verdachte, ik zie dat zij zich omdraait en de man aanspreekt.
3. Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, opgemaakt op 5 augustus 2020, voor zover inhoudende (p. 159-160):
V: We hebben nog een aangifte van een mevrouw. Die heeft het over [busnummer] . Weet je dan waar ik het over heb?
A: Ja. Zou kunnen dat ik haar aangeraakt heb.
V: Vertel er eens alles over?
A: Ik zat naast haar en zat met mijn armen aan haar kont.
V: Je zat naast haar. Hoe gaat dat dan?
A: Tegen haar aanraken. Zij zat naast me.
O: Verdachte doet voor: hij beweegt zijn gebogen rechterarm heen en weer.
V: Wat doe je dan aanraken?
A: Haar bil. En ook haar been.
V: Hoe kun je bij haar billen komen als zij er op zit?
A: Gewoon er tegenaan. Ze stond ook op. Ze wilde op een andere plaats gaan zitten. Ze wilde weg van mij. Toen ze zat ben ik tegen haar billen gaan tikken. En toen ze
opstond heb ik haar billen ook aangeraakt.
Ten aanzien van feit 4
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] , opgemaakt op 11 februari 2020, voor zover inhoudende (p. 174-175):
Waarvan kom je aangifte doen?
Ik werd betast in de tram. Ik werd dus aangerand.
Wat is er gebeurd?
Ik stond in [tramnummer] richting Den Haag centraal. De datum weet ik niet meer. Het is wel de datum waarop ik online een melding heb gedaan. Ik stapte om 08:52 uur in [tramnummer] richting Den Haag centraal. Ik voelde dat iemand aan mijn billen zat. Ik dacht het is heel druk, dus ik stapte opzij. Vervolgens gebeurde het weer, dus stapte ik weer opzij. Daarna gebeurde het voor de derde keer en ik dacht dat het niet meer per ongeluk was gegaan, maar dat iemand duidelijk aan mijn kont zat. Ik keek om en zag duidelijk dat het de man was die ik al eerder had gezien. Deze man betast wel vaker vrouwen in de tram.
[…]
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 6 maart 2020, voor zover inhoudende (p. 179-180):
Op donderdag 30 januari 2020 was ik, [verbalisant 2] , belast met recherchewerkzaamheden op de afdeling Zeden aan het politiebureau [adres 3] 1 te Voorburg. Aldaar werd aan mij gevraagd om camerabeelden te bekijken van [tramnummer] in de richting van Den Haag Centraal, van 17 januari 2020 tussen 08:52 uur en 09:05 uur, die door middel van een vordering aangevraagd waren bij HTM te Den Haag. Op de beelden zou te zien zijn, dat [slachtoffer 4] aangerand wordt door een man die achter haar stond in de tram.
Voordat ik, verbalisant, de beelden had bekeken, had ik eerst telefonisch contact gehad met meldster. Dit had ik gedaan om een signalement van haar te kunnen krijgen en haar kledingdracht van die dag. […]
Vervolgens ging ik de camerabeelden bekijken om te zien of ik meldster kon vinden. Alle camerabeelden geven de datum, tijdstippen en straatnamen aan van waar de tram allemaal stopt. Ik heb het volgende op de beelden van camera 7 gezien:
- 08:59:21 uur: Ik zag dat [slachtoffer 4] haar stoel had afgestaan aan een
oudere vrouw. Vervolgens ging zij bij een paal staan die tegenover de deur staat waar zij had gezeten. Haar gezicht stond in de richting van camera 7. In de tram was het erg druk. De zit plekken waren allemaal bezet en er stonden een aantal mensen in de tram nabij de deur waar aangeefster stond.
[…]
- 09:03:38 uur: Ik zag dat [slachtoffer 4] aan de andere kant van de paal ging
staan met haar rug naar camera 7 toe. De man die achter haar stond verplaatste zich
met aangeefster mee. Hij ging schuin achter haar staan, aan haar rechterzijde. Op dat
moment stapten er ook weer mensen in de tram, waardoor de tram drukker was geworden.
- 09:04:50 uur: Ik zag dat [slachtoffer 4] zicht weer verplaatste, door een stukje naar rechts te schuiven en ik zag dat de man achter haar zich met haar mee
verplaatste. Hij ging weer schuin achter haar staan, aan haar rechterzijde.
- 09:05:17 uur: Ik zag dat [slachtoffer 4] zich omdraaide. Ik zag dat haar
lippen bewogen, waardoor ik in de veronderstelling was dat zij iets zei tegen
vermoedelijk de man achter haar. Ik zag dat de man vervolgens wegliep in de
tegengestelde richting van waar hij vandaan kwam.
[…]
Na de man gezien te hebben op camerabeelden 7 en D6, ging ik verbalisant kijken waar de man op de tram stapte. Ik heb het volgende gezien op de beelden van camera 09:
- 08:47:10 uur: Zag ik dat de man, die achter aangeefster [slachtoffer 4] stond, op de [straatnaam 1] in de tram stapte. […] De man die op de [straatnaam 1] instapte kan ik als volgt omschrijven:
[…]
- zwarte muts met witte letters
[…]
Ik volgde de man in de tram vanaf het moment dat hij op de [straatnaam 1] instapte, op de beelden van camera 8 zag ik het volgende:
- 08:48:11 uur: Ik zag dat de man een beetje rondkeek in de tram. Ik zag dat hij op
een gegeven moment naast een jongedame wilde gaan zitten. De jongedame zat aan de gangpad en schoof naar de raamzijde, zodat de man aan de gangpad kon gaan zitten. Er waren op dat moment meerdere zitplaatsen beschikbaar in de tram, waar de man kon gaan zitten.
- 08:50:01 uur: Ik zag dat de man met zijn rechterhand richting zijn jas ging. Ik zag dat hij zijn rechterhand in zijn jas stak. Vervolgens haalde hij zijn rechterhand er weer uit en legde deze op zijn rechter bovenbeen. Ik zag dat hij dit tot 2x toe deed.
- 08:50:54 uur: Ik zag dat de man zijn rechterhand op zijn rechter bovenbeen legde.
Op een gegeven moment zag ik dat hij zijn hand van zijn bovenbeen afschoof en zijn hand tussen hem en de jongedame op de stoel legde.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 4 maart 2020, voor zover inhoudende (p. 187):
Ik heb de aangeleverde camerabeelden van vrijdag 17 januari 2020 van [tramnummer] bekeken en vergeleken met diverse politiefoto's van [verdachte] . Ik herken de man met zwarte muts als [verdachte] , geboren [geboortedatum 1] 1989 te [geboorteplaats] . Ik herken [verdachte] aan de blik in zijn ogen, zijn ogen, de stand van zijn wenkbrauwen ten opzichte van zijn ogen en zijn neus, en het kuiltje in zijn kin.
3.5
Bewijsoverwegingen
De verklaringen van aangeefsters ten aanzien van feiten 1, 3 en 4 worden ondersteund door de beelden van de beveiligingscamera’s ter plaatse. De politie heeft de verdachte op die beelden steeds herkend en bovendien strookt de omschrijving van de politie van wat op de camerabeelden te zien is met de verklaringen van de aangeefsters over de toedracht van de verschillende voorvallen. De verklaringen van de aangeefsters ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 vinden steun in de verklaringen van de verdachte bij de politie. Hoewel uit onderzoek van de verdachte door deskundigen blijkt dat bij de verdachte onder meer sprake is van een verstandelijke beperking (hetgeen hieronder nader aan de orde zal komen) en de rechtbank in die omstandigheid grond ziet om terughoudendheid te betrachten bij de waardering van de verklaringen van de verdachte, kan aan de verklaringen die de rechtbank heeft gebruikt voor het bewijs weldegelijk waarde worden gehecht. Blijkens het verloop van het politieverhoor noemt de verdachte in het kader van de gebruikte verklaringen uit eigen beweging elementen van wat is voorgevallen die niet in de eraan voorafgaande vraagstelling van de politieagenten besloten lagen, zoals het ‘vastpakken’ ten aanzien van feit 2. De rechtbank acht de hiervoor aangehaalde verklaringen van de verdachte dan ook voldoende betrouwbaar als weergave van zijn herinnering ten aanzien van feiten 1, 2, 3 en 4.
Met betrekking tot feit 2 overweegt de rechtbank nog dat de verklaring van aangeefster dat de verdachte haar ook in haar borsten heeft geknepen, niet wordt ondersteund door de verklaring van de verdachte of door andere bewijsmiddelen. De rechtbank heeft evenwel geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van aangeefster nu niet valt in te zien waarom aangeefster hierover een valse verklaring zou afleggen en haar verklaring op andere essentiële punten wordt ondersteund door ander bewijs.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte het been/de heup althans de billen/borsten van aangeefsters (meermaals) onverhoeds heeft betast en/of daarin heeft geknepen. Naar het oordeel van de rechtbank is hierbij steeds sprake geweest van aanrakingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm (als overigens ook naar de bedoeling van verdachte) een seksueel karakter hebben en – gelet op de aard van de desbetreffende gedragingen en de overige omstandigheden – in strijd waren met de sociaal-ethische norm, zodat deze gekwalificeerd moeten worden als feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
De slotsom is dat het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 14 november 2019 te ’s-Gravenhage door een andere feitelijkheid, te weten door onverhoeds te handelen, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het meermalen onverhoeds betasten van de billen van die [slachtoffer 1] ;
2
hij op 07 december 2019 te ’s-Gravenhage door andere feitelijkheid
heden, te weten door onverhoeds te handelen en die [slachtoffer 2] vast te pakken, [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het meermalen onverhoeds slaan op de billen van die [slachtoffer 2] en het betasten van de borsten van die [slachtoffer 2] ;
3
hij op 06 januari 2020 te ‘s-Gravenhage door een andere feitelijkheid, te weten door onverhoeds te handelen, [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het onverhoeds betasten van het been en/of heup van die [slachtoffer 3] en het onverhoeds wrijven over de bil van die [slachtoffer 3] ;
4
hij op 17 januari 2020 te ’s-Gravenhage door een andere feitelijkheid, te weten door onverhoeds te handelen, [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het onverhoeds betasten van de billen van die [slachtoffer 4] .
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van de straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast vordert de officier van justitie de oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met voorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat, als het ten laste gelegde bewezen wordt verklaard, de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf met aftrek van het voorarrest en onder de voorwaarden zoals door de reclassering zijn voorgesteld, zonder oplegging van TBS met voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft in een supermarkt en in het openbaar vervoer vier verschillende vrouwen aangerand. Hij is achter hen gaan staan of naast hen gaan zitten en heeft (onder meer) hun billen betast. In enkele gevallen is hij de vrouwen gevolgd wanneer zij opstonden om te proberen weg te komen. Eén incident heeft laat in de avond bij een tramhalte plaatsgevonden, waarbij de verdachte het slachtoffer, die probeerde weg te komen, zodanig stevig van achteren heeft vastgepakt dat het slachtoffer dacht dat zij verkracht zou worden. Dit gedrag vormt een inbreuk op de lichamelijke integriteit van de betrokken vrouwen. Zoals blijkt uit de ter terechtzitting voorgelezen verklaringen, hebben de betrokken vrouwen als gevolg van het handelen van de verdachte psychische klachten ondervonden, en langdurige gevoelens van angst en onveiligheid. Klachten die, zoals zij hebben toegelicht, een negatieve impact hebben gehad op hun gezondheid, hun persoonlijk leven en hun carrière.
Documentatie
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte van 29 december 2020. Daaruit volgt dat hij voorafgaand aan het begaan van het bewezen verklaarde drie keer eerder is veroordeeld voor zedendelicten als de onderhavige, waarvan twee keer in de afgelopen vijf jaar. De verdachte is laatstelijk bij vonnis van 30 juli 2019 van de meervoudige kamer van deze rechtbank veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met voorwaarden en een proeftijd van drie jaren. De rechtbank constateert dat de verdachte zich binnen die proeftijd wederom schuldig heeft gemaakt aan gelijksoortige strafbare feiten. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft de volgende stukken in aanmerking genomen:
  • Pro Justitia rapport van 21 oktober 2020 van D.J. Vinkers, psychiater;
  • Pro Justitia rapport van 28 oktober 2020 van J. Yntema, GZ-psycholoog;
  • Reclasseringsrapport van 27 november 2020, opgesteld door [naam reclasseringsmedewerker] ;
  • Aanvullende vragen van de officier van justitie aan de psychiater en de GZ-psycholoog van 1 december 2020;
  • Reactie op de aanvullende vragen van 15 januari 2021 van Vinkers;
  • Reactie op de aanvullende vragen van 19 januari 2021 van Yntema;
  • Aanvullend reclasseringsrapport van 21 januari 2021, opgesteld door [naam reclasseringsmedewerker] .
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de aanvullende verklaringen van [naam reclasseringsmedewerker] en Vinkers, die ter terechtzitting van 25 januari 2021 als deskundigen zijn gehoord.
Stoornis
Zowel de psychiater als de psycholoog komen tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een matig ernstige verstandelijke beperking, gedesorganiseerde schizofrenie en een parafilie (te weten: frotteurisme), welke beperking en stoornissen ook ten tijde van de ten laste gelegde feiten aanwezig waren en aan die feiten gerelateerd kunnen worden. De verdachte heeft een sterke drang om vrouwen aan te raken. Hoewel hij beseft dat het niet mag, lukt het hem niet om zichzelf te bedwingen. Zijn verstandelijke beperking maakt dat hij basaal, lustgestuurd en primitief handelt, in beperkte mate kan stilstaan bij de impact van zijn gedrag op anderen en bovendien moeite heeft met het leren van eerder gemaakte fouten.
Tegen deze achtergrond adviseren de psychiater en de psycholoog bij bewezenverklaring de verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Advies van psycholoog en psychiater
De psychiater en de psycholoog achtten het recidiverisico hoog, met name omdat de verdachte niet in staat is om oorzaak- en gevolgrelaties te zien en in geringe mate zijn impulsen kan beheersen. Zowel de psychiater als de psycholoog adviseren specialistische forensische zorg op het gebied van zedenproblematiek (bijvoorbeeld bij De Waag), waarbij rekening wordt gehouden met de beperkte verstandelijke vermogens van de verdachte. In dat kader achten zij het noodzakelijk dat de verdachte - nu voor het eerst - met een libidoremmend medicijn wordt behandeld om zijn seksuele behoeftes te remmen en de kans op terugval in de toekomst te kunnen beperken. Deze behandeling, die zich richt op gedragsverandering waardoor het niet noodzakelijk is om de exacte oorzaak van het gedrag van de verdachte vast te stellen, heeft een reële kans van slagen. Omdat de verdachte medicatietrouw is en bereid is om zich onder behandeling te stellen (ook met libidoremmende medicatie), begeleid te wonen en om onder toezicht te staan, achten de psychiater en psycholoog deze maatregelen toereikend om recidive te voorkomen.
Volgens de psycholoog zou dat ook uitgevoerd kunnen worden in het kader van TBS met voorwaarden, met als voordeel dat de verdachte langer gevolgd kan worden. Anderzijds lijkt het volgens de psycholoog niet in de lijn der verwachtingen te liggen dat de verdachte zich zal onttrekken aan behandeling of medicatiegebruik. De psychiater en psycholoog adviseren dan ook de behandeling te laten plaatsvinden in de vorm van een ambulante behandeling in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel met reclasseringstoezicht.
Advies van de reclassering
Ook de reclassering schat de kans op herhaling van een seksueel delict in als hoog. De reclassering volgt de psychiater en de psycholoog echter niet in hun advies om de verdachte forensisch-ambulant te laten behandelen. De verdachte heeft driemaal eerder voor soortgelijke strafbare feiten een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden opgelegd gekregen, waarbij de voorwaarden telkens bestonden uit een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling, aangevuld met overige voorwaarden. Dit was klaarblijkelijk niet afdoende om recidive te voorkomen. Volgens de reclassering zijn er geen reële mogelijkheden voor ambulante behandeling van de verdachte en is een dergelijk kader te vrijblijvend om delictgedrag te voorkomen.
De reclassering heeft overleg gevoerd met dr. S. Frehe, consultpsychiater bij het arrondissementaal TBS Casus Overleg (TCO), met name over de door de psycholoog en psychiater geadviseerde interventie met libidoremmende medicatie. Uit dat overleg volgt dat, hoewel libidoremmende medicatie op korte termijn effect kan hebben, er ook nadelen aan verbonden zijn. Het betreft een ‘paardenmiddel’ met een niet onaanzienlijk risico op bijwerkingen. Daarnaast betreft het symptoombestrijding, omdat het niet leidt tot een blijvende gedagsverandering wanneer de medicatie wordt stopgezet. De maatregel TBS met voorwaarden is ingrijpend, maar libidoremmende medicatie ook, omdat het een forse inbreuk vormt op de lichamelijke integriteit van de verdachte. Volgens de reclassering geeft TBS met voorwaarden meer waarborg voor een langdurige gedragsverandering.
Al met al acht de reclassering een voorwaardelijke veroordeling een gepasseerd station en adviseert zij de verdachte TBS op te leggen met de voorwaarden zoals neergelegd in het aanvullend reclasseringsrapport van 21 januari 2021.
Ter zitting van 25 januari 2021 heeft [naam reclasseringsmedewerker] aangegeven dat hij nog steeds achter dit advies staat. Er is intussen een indicatiestelling afgegeven en de verdachte is aangemeld bij [naam locatie]. Een behandelplek is binnen een paar weken beschikbaar.
Psychiater Vinkers heeft desgevraagd ter terechtzitting verklaard het niet eens te zijn met het hiervoor genoemde standpunt van de door de reclassering geconsulteerde psychiater Frehe. Volgens hem valt de toediening van libidoremmende medicatie te prefereren boven oplegging van TBS met voorwaarden, te meer omdat de verdachte medicatietrouw is en met de medicamenteuze behandeling instemt.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de bovengenoemde rapportages van de psychiater en de psycholoog op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de conclusies van het psychologisch en psychiatrisch onderzoek met betrekking tot de stoornissen van verdachte, zijn toerekenbaarheid en het recidive risico worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt die conclusies van de rapporteurs over en legt deze mede ten grondslag aan haar beslissing dat de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De rechtbank is daarbij voorts van oordeel dat de bij verdachte geconstateerde stoornissen, bezien in relatie tot het bewezenverklaarde en tezamen met het zeer hoge recidiverisico, meebrengen dat naast een gevangenisstraf de oplegging van een strafrechtelijke maatregel noodzakelijk is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De maatregel
Gelet op de conclusies van de deskundigen en het advies van de reclassering is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zonder behandeling een gevaar vormt voor de algemene veiligheid van personen en goederen. De verdachte is in de afgelopen vijf jaar tweemaal eerder veroordeeld voor soortgelijke delicten en het lijkt er sterk op dat dergelijke feiten zich nog veel vaker hebben voorgedaan. De verdachte heeft immers verklaard dat het “heel vaak” gebeurd is als hij met de tram naar zijn werk gaat en ook als hij niet naar zijn werk gaat, en de kern van zijn problematiek is dat het hem niet lukt zichzelf te beheersen.
Zoals de verdachte zelf ook heeft verklaard, kan hij niet of nauwelijks weerstand bieden tegen zijn impulsen om vrouwen (met name in het openbaar vervoer) te betasten. Hoewel hij nog nooit met libidoremmende medicatie is behandeld, zal een ambulant-forensische behandeling in de praktijk betekenen dat de verdachte zich mogelijk weer in het openbaar vervoer begeeft, terwijl het naar ervaringsregels enige tijd zal vergen voordat de libidoremmende medicatie het beoogde effect heeft. Bovendien is de vraag of de verdachte inderdaad medicatietrouw zal zijn, ook wanneer een verlaagd libido optreedt en/of bijwerkingen zich voordoen. Met deze specifieke medicatie is immers geen ervaring met verdachte opgedaan. Daarbij vindt de rechtbank het van belang dat het handelen van verdachte niet alleen bij betasten blijft: hij heeft - ook in het verleden - niet geschroomd om bij een aanranding een slachtoffer vast te pakken en vast te houden.
Bij deze stand van zaken acht de rechtbank een voorwaardelijk kader met ambulante behandeling bij De Waag te onzeker om op een adequate wijze het zeer grote recidiverisico te kunnen beperken. De maatregel van TBS met voorwaarden, waarbij de verdachte binnen afzienbare tijd kan worden geplaatst bij [naam locatie], biedt een kader met meer perspectief voor de langere termijn, hetgeen nodig is vanwege de multiproblematiek die aan de orde is bij de verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank moet in de hier te maken afweging het belang van de bescherming van de maatschappij en het voorkomen van nieuwe slachtoffers van zedendelicten op dit moment zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van de verdachte bij een minder strikt (forensisch) kader.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank aan de verdachte de maatregel TBS met voorwaarden opleggen. Er wordt voldaan aan de eisen die de wet aan het opleggen van deze maatregel stelt. Het bewezenverklaarde feit is een misdrijf als genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 1, van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Verder bestonden tijdens het begaan van deze feiten bij de verdachte een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Ten slotte eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, het opleggen van deze maatregel.
Ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, stelt de rechtbank voorwaarden betreffende het gedrag van verdachte. De rechtbank sluit zich daarbij aan bij het reclasseringsadvies van GGZ Fivoor TBS Noord van 21 januari 2021.
De rechtbank zal de reclassering opdracht geven de verdachte bij de naleving van de gestelde voorwaarden hulp en steun te verlenen. De verdachte heeft zich ter terechtzitting van 25 januari 2021 bereid verklaard tot naleving van de hierna te noemen voorwaarden.
De TBS met voorwaarden zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Indien alsnog wordt beslist dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, kan de tbs daarna langer duren dan vier jaren.
De straf
Gelet op de ernst van de feiten en de hardnekkige recidive is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte, naast de maatregel, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. De rechtbank houdt daarbij rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Alles afwegende acht de rechtbank voor de vier bewezenverklaarde feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, passend en geboden.

7.De vordering van de benadeelde partij

7.1
De vordering
[slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6] hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. [slachtoffer 4] heeft haar vordering ter terechtzitting ingetrokken. De vorderingen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 6] betreffen vergoeding van door hen geleden immateriële schade ten bedrage van € 1.250,-, € 1.000,- respectievelijk
€ 1.250,-.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot volledige toewijzing van de vorderingen tot schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 6] niet ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen, gelet op de bepleitte vrijspraak, en subsidiair dat alle vorderingen gematigd moeten worden tot een bedrag van € 500,-.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
Naar het oordeel van de rechtbank hebben [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] genoegzaam onderbouwd dat zij immateriële schade hebben geleden als een rechtstreeks gevolg van de bewezen verklaarde strafbare feiten. Gelet op de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van ‘aantasting in de persoon’ als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, zodat de bedoelde schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde zal de rechtbank de schade van [slachtoffer 2] naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 600,- en die van [slachtoffer 3] op € 400,-, beide vermeerderd met de wettelijke rente.
De rechtbank zal de vorderingen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] dan ook gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van € 600,- respectievelijk € 400,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 december 2019 respectievelijk 6 januari 2020 tot aan de dag dat het betreffende bedrag volledig is betaald. Voor het overige zullen de vorderingen worden afgewezen.
De verdachte zal worden veroordeeld in de door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gemaakte proceskosten, tot op heden begroot op nihil, alsmede in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
[slachtoffer 6]
Hoewel de rechtbank begrijpt dat het onder 6 ten laste gelegde feit voor [slachtoffer 6] een impactvolle en onaangename ervaring is geweest, kan de rechtbank niet anders dan de vordering van [slachtoffer 6] niet-ontvankelijk verklaren, omdat de verdachte van feit 6 zal worden vrijgesproken.
De benadeelde partij zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten die de verdachte in het kader van zijn verweer tegen de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil.

8.De schadevergoedingsmaatregel

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte gevorderd in verband met de vorderingen van de benadeelde partijen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot de gevorderde schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte zal voor de bewezen verklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is jegens de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door die feiten is toegebracht. De rechtbank acht het bezwaarlijk dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zij zelf de inning van hun vorderingen ter hand zouden moeten nemen en zal de verdachte dan ook de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partijen van een bedrag van € 600,- respectievelijk € 400, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 december 2019 respectievelijk 6 januari 2020, tot aan de dag dat het betreffende bedrag volledig is betaald.
De rechtbank zal daarbij bepalen dat, indien aan de voormelde verplichting niet wordt voldaan, gijzeling voor de duur van 12 respectievelijk 8 dagen kan worden toegepast en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen en vice versa.

9.De vordering tenuitvoerlegging

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van deze rechtbank van 30 juli 2019 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Ter terechtzitting heeft zij aangegeven dat deze vordering kan worden afgewezen als een straf conform de eis wordt opgelegd.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de opgelegde (voorwaardelijke) gevangenisstraf, waartoe de verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank te Den Haag d.d. 30 juli 2019. Uit het onderzoek ter terechtzitting is immers gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijd van drie jaar die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan soortgelijke strafbare feiten als waarvoor hij bij voormeld vonnis was veroordeeld. De verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte staat naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg aan het toewijzen van de vordering tenuitvoerlegging, aangezien de verdachte bij het plegen van de hier bewezenverklaarde feiten wel degelijk wist dat het niet mocht wat hij deed.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 38, 38a, 57, 63, 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten 1, 2, 3 en 4 heeft begaan, zoals hiervoor onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
feit 1
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
feit 2
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
feit 3
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
feit 4
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de uur van
6 (zes) MAANDEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de
terbeschikkingstelling van verdachte;
stelt daarbij de navolgende voorwaarden betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde:
Betrokkene houdt zich aan de voorschriften en aanwijzingen die zijn en worden gegeven door de aangewezen reclasseringsorganisatie en moet zich zo frequent melden als de reclassering dat nodig acht. Daarnaast werkt betrokkene mee aan huisbezoeken door de reclassering;
Betrokkene verblijft in [naam locatie], of soortgelijke instelling, ook als dit overbruggingszorg inhoudt, en zal zich houden aan de daar geldende huis- en leefregels c.q. voorwaarden die daar aan hem gesteld worden en stelt zich hierin begeleidbaar op, ook als dit inhoudt inname van voorgeschreven medicatie;
Betrokkene werkt, indien geïndiceerd, mee aan een plaatsing in een vervolgsetting, zoals een (forensische) beschermde/begeleide woonvorm en zal zich aldaar houden aan de geldende huis- en leefregels c.q. voorwaarden die aan hem gesteld worden;
Betrokkene conformeert zich, na afloop van de klinische behandeling, aan een ambulante behandeling bij een door de reclassering geïndiceerde instelling, ook als dit inhoudt inname van voorgeschreven medicatie;
Betrokkene zal niet van verblijfplaats veranderen dan na overleg met zijn behandelaren en de reclassering;
Betrokkene zal zich actief inzetten voor het vinden en behouden van dagbesteding, naar inschatting van de reclassering;
Betrokkene is open over zijn netwerk en heeft geen bezwaar dat de personen met wie hij omgang heeft op ‘gepaste en discrete’ wijze door de reclassering worden gescreend;
Betrokkene zal zich onthouden van alcohol- en druggebruik en zich niet onttrekken aan controles hierop;
Betrokkene geeft inzicht in zijn financiën als daarom verzocht wordt en accepteert, indien door de reclassering nodig geacht, bewindvoering of andersoortige financiële ondersteuning;
Betrokkene zorgt ervoor dat hij altijd bereikbaar is voor zijn begeleiders en behandelaren;
Betrokkene pleegt geen strafbare feiten;
Betrokkene geeft toestemming aan de reclassering tot het opvragen en uitwisselen van informatie aan alle instellingen die zij relevant achten en die van belang zijn voor een goede behandeling c.q. begeleiding in dat kader. Tevens verleent hij zijn medewerking aan het maken van een digitale foto ten behoeve van zijn dossier en verleent hij ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken, of biedt ter inzage een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht aan;
Betrokkene geeft toestemming aan de reclassering en aan zijn begeleiders om, ingeval van ongeoorloofde afwezigheid of calamiteiten en het niet nakomen van bovengenoemde voorwaarden, deze informatie aan alle betrokken partijen te melden;
Betrokkene werkt, indien de reclassering dit nodig acht, mee aan een crisisplaatsing van maximaal 7 weken in een door IFZ geïndiceerde kliniek, die eenmaal met 7 weken kan worden verlengd;
Betrokkene begeeft zich niet zonder toestemming van het openbaar ministerie buiten Nederland;
geeft hierbij opdracht aan GGZ Fivoor TBS Noord, de ter beschikking gestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 600,00 (zegge: zeshonderd euro) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 7 december 2019 tot de dag waarop deze vordering geheel is betaald, aan [slachtoffer 2] te betalen;
wijst de vordering van [slachtoffer 2] voor het overige deel af;
veroordeelt de verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 400,00 (zegge: vierhonderd euro) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 6 januari 2020 tot de dag waarop deze vordering geheel is betaald, aan [slachtoffer 3] te betalen;
wijst de vordering van [slachtoffer 3] voor het overige deel af;
veroordeelt de verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [slachtoffer 3] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 6]niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 6] in de kosten van het geding door verdachte gemaakt, tot heden begroot op nihil;
legt aan de verdachte op de
verplichting tot betaling aan de Staatvan een bedrag van
€ 600,00 (zegge: zeshonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 december 2019 tot de dag waarop dit bedrag geheel is betaald, bestaande uit een vergoeding voor immateriële schade, ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het hiervoor genoemde volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 12 dagen, waarbij het toepassen van gijzeling de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat ontslaat;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 400,00 (zegge: vierhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 januari 2020 tot de dag waarop dit bedrag geheel is betaald, bestaande uit een vergoeding voor immateriële schade, ten behoeve van [slachtoffer 3] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het hiervoor genoemde volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 8 dagen, waarbij het toepassen van gijzeling de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat ontslaat;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de rechtbank te Den Haag van 30 juli 2019, gewezen onder parketnummer 09/842180-18, te weten een gevangenisstraf voor de duur van
2(
twee) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.S. Avendaño Canto, voorzitter,
mr. E.M.M. Smilde-Schölvinck, rechter,
mr. L. Kelkensberg, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R.A. Hopman, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 februari 2021.