ECLI:NL:RBDHA:2021:9411

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 augustus 2021
Publicatiedatum
26 augustus 2021
Zaaknummer
Nl21.12112
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in verband met ziekenhuisopname

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 augustus 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die de Nigeriaanse nationaliteit heeft, was op 15 juli 2021 in bewaring gesteld. Op 23 juli 2021 werd deze maatregel opgeheven, maar eiser verzocht om schadevergoeding, stellende dat de tenuitvoerlegging van de maatregel onrechtmatig was omdat hij detentieongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was uitgevoerd, aangezien reguliere ziekenhuizen geen locaties zijn waar deze maatregel kan worden uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring onrechtmatig was, maar dat er geen aanleiding was om schadevergoeding toe te kennen, omdat eiser niet had aangetoond dat hij immateriële schade had geleden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond voor zover het de tenuitvoerlegging van de maatregel betreft, maar ongegrond voor de overige gronden. Tevens werden de proceskosten van eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.12112

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. de Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 15 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is ook een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 23 juli 2021 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft partijen wegens de uitzonderlijke omstandigheden in verband met het coronavirus verzocht in te stemmen met het achterwege laten van een zitting. Partijen hebben hiermee ingestemd. De rechtbank heeft daarom met toepassing van artikel 8:57 van de Awb [2] bepaald dat de behandeling van het beroep op zitting achterwege blijft.
Eiser heeft bij het instellen van beroep op 25 juli 2021 gronden ingediend. Verweerder heeft op 30 juli 2021 een verweerschrift ingediend.
Bij bericht van 3 augustus 2021 heeft eiser gereageerd. Verweerder heeft hierop diezelfde dag gereageerd.
Bij bericht van 4 augustus 2021 heeft de rechtbank verweerder verzocht om nadere informatie. Verweerder heeft hieraan op 5 augustus 2021 voldaan. De rechtbank heeft het onderzoek op 17 augustus 2021 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiser stelt dat de maatregel van bewaring over de periode van 17 juli 2021 tot en met de opheffing op 23 juli 2021 onrechtmatig is omdat hij detentieongeschikt is. Eiser is in deze periode opgenomen geweest in het ziekenhuis waar hij op 22 juli 2021 is geopereerd in verband met een heupbreuk. De maatregel van bewaring had daarom eerder opgeheven moeten worden.
3.1
De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de oplegging van de maatregel van bewaring op 15 juli 2021 rechtmatig is. Evenmin is in geschil dat eiser op 17 juli 2021 is opgenomen in het [ziekenhuis 1] en vanuit daar voor de operatie is overgeplaatst naar het [ziekenhuis 2] , waar hij op 23 juli 2021 is ontslagen. Gedurende de periode in het ziekenhuis was er bewaking bij eiser aanwezig.
3.2
De rechtbank stelt vervolgens vast, hetgeen door verweerder bij bericht van 5 augustus 2021 is bevestigd, dat de reguliere ziekenhuizen [ziekenhuis 1] en het [ziekenhuis 2] geen locaties zijn waar de maatregel van bewaring ten uitvoer kan worden gelegd. Daarbij is van belang, dat op grond van artikel 5.4, eerste lid, van het Vb [3] , voor zover relevant, de bewaring op grond van artikel 59a van de Vw ten uitvoer wordt gelegd op een politiebureau, een cel van de Koninklijke marechaussee, in een huis van bewaring of een ruimte of plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, of artikel 58, eerste lid, van de Vw. De wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel is dan ook over de periode van 17 juli 2021 tot en met 23 juli 2021 onrechtmatig. Nu de maatregel van bewaring reeds op 23 juli 2021 is opgeheven, ziet de rechtbank geen aanleiding om met toepassing van artikel 94, zesde lid, van de Vw een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring te bevelen.
3.3
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan eiser een schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank acht niet aannemelijk dat hij voor vergoeding in aanmerking komende immateriële schade heeft geleden, ook niet door de aanwezigheid van bewaking in het ziekenhuis, nu opname in het ziekenhuis gezien zijn medische situatie noodzakelijk was. Dergelijke schade heeft eiser ook niet gesteld.
4. De rechtbank zal nu ingaan op de beroepsgrond van eiser dat hij detentieongeschikt is. Het enkele feit dat de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring (ten dele) in strijd met de wet heeft plaatsgevonden, maakt namelijk de toepassing van de maatregel zelf niet onrechtmatig. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling [4] dient de rechtbank zich bij de beoordeling van de tenuitvoerlegging van de bewaring in de zin van artikel 94, vierde lid, (nu artikel 94, zesde lid) van de Vw te beperken tot een oordeel over de aanwijzing van de plaats of ruimte voor de uitvoering van de bewaring, bezien in het licht van het daar geldende regime. De rechtbank verwijst daarvoor naar rechtsoverweging 3.2.
4.1
Ten aanzien van de stelling van eiser dat het enkele feit dat hij vanwege de opname in het ziekenhuis detentieongeschikt is, overweegt de rechtbank dat uit vaste jurisprudentie [5] van de Afdeling blijkt dat het aan de vreemdeling is om aan te tonen dat hij detentieongeschikt is. Daarvan is sprake indien vaststaat dat de in detentie beschikbare medische zorg in het geval van de vreemdeling niet toereikend is. Ook kan sprake zijn van detentieongeschiktheid indien is aangetoond dat de vreemdeling niet in staat is de inbewaringstelling op verantwoorde wijze te ondergaan of wanneer zijn psychische omstandigheden in detentie door gebrek aan medische zorg zullen verslechteren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet met stukken aangetoond dat van (één van) die omstandigheden in zijn geval sprake is. Zo is onder meer niet komen vast te staan dat eiser niet tevens in detentie, bijvoorbeeld in een penitentiair ziekenhuis, behandeld had kunnen worden en aldaar de inbewaringstelling op verantwoorde wijze had kunnen ondergaan. Gelet hierop slaagt de beroepsgrond van eiser niet.
5. Verder is de rechtbank ook ambtshalve niet gebleken dat de maatregel onrechtmatig is opgelegd.
6. De rechtbank concludeert dat de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring onrechtmatig is, zodat het beroep in zoverre gegrond moet worden verklaard. De overige beroepsgronden slagen niet, zodat het beroep voor zover gericht tegen de toepassing van de maatregel van bewaring zelf, ongegrond is.
7. Gezien het voorgaande veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het indienen van de beroepsgronden, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover dit ziet op de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring, gegrond;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Zie uitspraak van 11 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1162.