ECLI:NL:RBDHA:2021:9409

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2021
Publicatiedatum
26 augustus 2021
Zaaknummer
NL21.5556
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wegens verbroken relatie en hoorplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 augustus 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de intrekking van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van eiseres, die de Egyptische nationaliteit heeft. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de verblijfsvergunning ingetrokken met ingang van 3 november 2019, omdat de relatie tussen eiseres en haar referent, [Naam 2], volgens de staatssecretaris was verbroken. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld, waarbij zij stelde dat de intrekking onterecht was, mede omdat zij door de coronapandemie gedwongen was om in Egypte te blijven en niet op de hoogte was van de echtscheidingsprocedure die referent had gestart.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet betwist dat de relatie met referent was verbroken, maar dat er onvoldoende bewijs was dat de relatie al op 3 november 2019 was beëindigd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de hoorplicht had geschonden door eiseres niet in bezwaar te horen, wat een motiveringsgebrek opleverde. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de feiten en omstandigheden die eiseres in bezwaar heeft aangevoerd. Tevens heeft de rechtbank eiseres in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 1.496,-.

De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de omstandigheden van de betrokken partijen, vooral in zaken die betrekking hebben op verblijfsrecht en de bescherming van kwetsbare groepen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.5556

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiseres

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. E. El-Sharkawi),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

In het besluit van 28 juli 2020 (primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van eiseres ingetrokken vanaf 3 november 2019.
In het besluit van 15 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het tegen het primaire besluit ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Al Wandawi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Egyptische nationaliteit. Eiseres is met ingang van 2 november 2017 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “verblijf als familie- of gezinslid bij [Naam 2]”.
2. Op 30 juni 2020 heeft verweerder aan eiseres te kennen gegeven voornemens te zijn de verleende verblijfsvergunning voor verblijf bij haar partner in te trekken, omdat [Naam 2] (referent) heeft aangegeven dat de relatie sinds 3 november 2019 is verbroken, dat zij niet meer samenwonen en dat eiseres is teruggekeerd naar Egypte. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aan eiseres verleende verblijfsvergunning vanaf 3 november 2019 ingetrokken.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de intrekking gehandhaafd. Verweerder heeft daaraan de melding van [Naam 2] van 15 november 2019 ten grondslag gelegd waarin hij heeft aangegeven dat de gezinsband tussen eiseres en hem met ingang van 3 november 2019 is verbroken. Aanvullend heeft verweerder overwogen dat het enkele gegeven dat eiseres zich bij terugkeer in Nederland weer heeft ingeschreven op het adres van [Naam 2] onvoldoende is om aan te nemen dat er nog steeds, of opnieuw, sprake was van een relatie. Verder dient het huwelijk tussen eiseres en referent sinds 4 november 2020 juridisch als verbroken te worden beschouwd. Nu eiseres in bezwaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat er na 3 november 2019 nog sprake was van een relatie met [Naam 2], is de verblijfsvergunning volgens verweerder op juiste gronden met ingang van die datum ingetrokken.
4. Eiseres voert aan dat verweerder de verblijfsvergunning ten onrechte heeft ingetrokken. Eiseres was op 7 november 2019 naar Egypte gegaan in verband met een familieaangelegenheid. Door de uitbraak van de coronapandemie was zij gedwongen om in Egypte te blijven tot het vluchtverkeer naar Europa werd hervat. Referent was hiervan op de hoogte; zijn melding aan de IND en de gemeente had enkel als doel om het verblijfsrecht van eiseres, zonder dat zij daarvan wist, in te laten trekken. Tijdens het verblijf van eiseres in Egypte is referent, ook zonder dat eiseres dat wist, een echtscheidingsprocedure gestart. Eiseres is op 5 juli 2020 weer naar Nederland teruggekeerd en daarna opnieuw bij referent ingetrokken. Referent heeft meegewerkt aan de hernieuwde inschrijving van eiseres op zijn adres en zij hebben hun samenleving voortgezet. De - bij verstek afgegeven - echtscheidingsbeschikking is door referent verborgen gehouden totdat deze op 4 november 2020 in de Basisregistratie Personen is ingeschreven. Vervolgens heeft referent eiseres mishandeld, waarna zij uit de gezamenlijke woning is vertrokken. Deze bijzondere feiten en omstandigheden maken dat de intrekking van de verblijfsvergunning in strijd is met verweerders beleid dat beoogt vrouwen te beschermen tegen huiselijk geweld en onderdrukking. Tot slot stelt eiseres dat verweerder eiseres ten onrechte niet in bezwaar heeft gehoord.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd mag intrekken als niet langer wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend. [1] Eiseres heeft niet betwist dat de relatie tussen haar en referent is verbroken. Dit betekent dat eiseres ten tijde van het bestreden besluit niet langer voldeed aan de voorwaarden van de aan haar verleende verblijfsvergunning. Verweerder heeft de vergunning daarom terecht ingetrokken. Voorts heeft verweerder in de door eiseres aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om van intrekking van de verblijfsvergunning af te zien. De stelling van eiseres dat zij slachtoffer is van huiselijk geweld, maakt dat niet anders. Verweerder stelt terecht dat deze stelling moet worden betrokken bij de beoordeling van de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘humanitair niet tijdelijk’. Het beroep van eiseres kan in zoverre niet slagen.
6. Over de ingangsdatum van de intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres overweegt de rechtbank als volgt. In het beleid van verweerder [2] staat dat de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd intrekt met ingang van de datum waarop niet (meer) werd voldaan aan de voorwaarden. De rechtbank stelt vast dat eiseres in bezwaar gemotiveerd heeft bestreden dat de relatie met referent al met ingang van 3 november 2019 was verbroken. Bij de gronden van het bezwaar heeft eiseres een formulier overgelegd waaruit blijkt dat zij, met toestemming van referent, op 30 juli 2020 opnieuw op het adres van referent is ingeschreven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres daarmee, op zijn minst, een begin van het bewijs geleverd dat - anders dan verweerder bij het primaire besluit op basis van de eenzijdige mededeling van referent had aangenomen - van een verbreking van de relatie en een emigratie van eiseres naar Egypte geen sprake was. Nu eiseres in bezwaar heeft toegelicht dat haar vertrek naar Egypte slechts verband hield met een tijdelijk familiebezoek, terwijl zij door referent bovendien – om hem moverende motieven – onwetend werd gehouden over diens mededelingen aan de gemeente en verweerder, heeft verweerder bij het bestreden besluit niet zonder nadere motivering kunnen volharden in zijn oordeel dat de relatie al op 3 november 2019 was verbroken. Het bestreden besluit is in zoverre daarom gebrekkig gemotiveerd.
7. In het verlengde van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres ten onrechte niet in bezwaar is gehoord. Het uitgangspunt met betrekking tot horen in bezwaar staat in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb. [3] Daaruit volgt dat er voor het bestuursorgaan een hoorplicht bestaat, tenzij er sprake is van één van de in artikel 7:3 van de Awb genoemde uitzonderingen. In het bestreden besluit is niet gemotiveerd op welke grond verweerder van het horen heeft afgezien. Ook in dat opzicht kleeft aan het bestreden besluit daarom een motiveringsgebrek. Weliswaar heeft verweerder ter zitting toegelicht dat het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard had moeten worden, maar de rechtbank volgt verweerder daarin niet, gelet op wat hiervoor onder 6. is overwogen. Nu verweerder ook anderszins niet heeft gemotiveerd waarom op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was dat de bezwaren niet tot een andersluidend besluit konden leiden, heeft verweerder niet kunnen afzien van het horen in de bezwaarfase.
8. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Het ligt op de weg van verweerder om eiseres alsnog in de gelegenheid te stellen het verloop van de in bezwaar aangevoerde feiten en omstandigheden nader toe te lichten door middel van een hoorzitting. Op voorhand valt niet uit te sluiten dat verweerder hierin aanleiding ziet te besluiten tot wijziging van de datum van de intrekking van de verblijfsvergunning. Eiseres heeft daarbij belang, nu een dergelijk besluit gevolgen kan hebben voor een eventueel verblijfsgat van eiseres, wat weer van betekenis kan zijn voor opvolgende verblijfsrechtelijke procedures. Verweerder dient daarom een nieuw besluit te nemen en daarbij rekening te houden met wat de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).
10. De rechtbank wijst erop dat aan eiseres vrijstelling is verleend voor het betalen van griffierecht. Verweerder hoeft het griffierecht daarom niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,- (veertienhonderdzesennegentig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 19 in verbinding met artikel 18, eerste lid, onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Paragraaf B1/3.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
3.Algemene wet bestuursrecht.