5.3Volgens de Afdelingsluit de uitleg van het Hof in deze arresten echter niet uit dat in een terugkeerbesluit meer landen van terugkeer worden genoemd als voor de betrokken vreemdeling meer landen in beeld zijn. Die situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als de vreemdeling banden heeft met verschillende derde landen, aliassen heeft gebruikt, of er concrete aanwijzingen zijn dat hij uit een ander land komt dan dat hij stelt. Ook biedt de uitleg van het Hof volgens de Afdeling ruimte om bij meeromvattende beschikkingen die ook een terugkeerbesluit omvatten, het land van terugkeer uit de motivering van de beschikking af te leiden. Volgens de Afdeling is de rechtsbescherming van de vreemdeling niet in gevaar, als er in de terugkeerprocedure op geen enkel moment onduidelijkheid heeft bestaan over het land waarheen hij zou moeten terugkeren.
6. In het terugkeerbesluit in deze zaak, als onderdeel van de meeromvattende beschikking van 2 december 2020, heeft verweerder niet expliciet vermeld naar welk land eiser geacht wordt terug te keren. Verweerder heeft alleen vermeld dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de motivering van de meeromvattende beschikking evenmin ondubbelzinnig naar welk land verweerder verwacht dat eiser terugkeert. Zo staan in de beschikking zes aliassen van eiser vermeld. Twee daarvan vermelden dat eiser de Libische nationaliteit bezit. Eiser heeft geen documenten overgelegd waaruit zijn nationaliteit onomstotelijk is vast te stellen. Verder wordt in de motivering van de beschikking, anders dan in de Afdelingszaak van 2 juni 2021, nergens over terugkeer naar (in dit geval) Tunesië gerept. De enkele stelling van verweerder ter zitting dat het voor eiser duidelijk moet zijn geweest naar welk land hij zou moeten terugkeren, omdat in de asielbeschikking is getoetst aan Tunesië als veilig land van herkomst vindt de rechtbank, bezien in het licht van het voorgaande, onvoldoende.
7. Conclusie is dus dat verweerder in het besluit van 2 december 2020 niet heeft vermeld naar welk land de vreemdeling moet terugkeren. Evenmin blijkt dit ondubbelzinnig uit de motivering van dat besluit. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder het besluit ten onrechte heeft aangemerkt als het terugkeerbesluit dat aan de maatregel van bewaring van 22 maart 2021 ten grondslag gelegd mocht worden.
8. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is onrechtmatig vanaf de datum van de laatste uitspraak, te weten 20 mei 2021. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 2 juli 2021. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd hoeft daarom niet meer te worden besproken.
9. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 44 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 44 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 4.400,-.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.