ECLI:NL:RBDHA:2021:9402

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
26 augustus 2021
Zaaknummer
NL21.9584
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een Tunesische vreemdeling zonder expliciet terugkeerbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in een beroep van een Tunesische vreemdeling tegen de maatregel van bewaring die op 22 maart 2021 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De vreemdeling, die stelt van Tunesische nationaliteit te zijn, betwistte de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring, omdat in het terugkeerbesluit, dat onderdeel uitmaakt van de asielbeschikking van 2 december 2020, geen expliciet land van terugkeer was vermeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder was getoetst en rechtmatig was bevonden tot de uitspraak van 20 mei 2021. Echter, de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had onderbouwd dat er een geldig terugkeerbesluit was, aangezien het land van terugkeer niet ondubbelzinnig was vermeld in de beschikking. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was vanaf de datum van de laatste uitspraak en heeft de opheffing van de maatregel bevolen met ingang van 2 juli 2021. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 4.400,- aan de vreemdeling voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, alsook tot het vergoeden van de proceskosten van de vreemdeling tot een bedrag van € 1.496,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.9584

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

[V-Nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: R.L.F. Zandbelt).

Procesverloop

Verweerder heeft op 22 maart 2021 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 29 juni 2021 op zitting behandeld. Partijen zijn telefonisch gehoord en hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Tunesische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1996.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 20 mei 2021 (in de zaak NL21.6544) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Eiser voert aan dat er geen rechtmatig terugkeerbesluit aan de maatregel ten grondslag ligt. Eiser verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1155). In het terugkeerbesluit, onderdeel van de asielbeschikking van 2 december 2020, is niet uitdrukkelijk het land van terugkeer vermeld. Eiser meent dat voortzetting van de maatregel na sluiting van het onderzoek in de laatste procedure onrechtmatig is, dan wel dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld door niet onmiddellijk na de uitspraak van de Afdeling van 2 juni 2021 een nieuw terugkeerbesluit te nemen.
Eiser voert verder aan dat zicht op uitzetting ontbreekt. De Tunesische autoriteiten hebben na eerdere nationaliteitsbevestigingen nog geen laissez passer (lp) afgegeven. De overweging in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond (NL21.5190), waar zittingsplaats Amsterdam in de vorige uitspraak naar heeft verwezen, dateert van 13 april 2021. Inmiddels zijn meer dan twee maanden verstreken.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de beschikking van 2 december 2020 voldoet aan de vereisten. In de Afdelingsuitspraak van 2 juni 2021 is in rechtsoverweging 10.1 geoordeeld dat de beschikking in die zaak voldoet aan de vereisten omdat, hoewel niet uitdrukkelijk het land van terugkeer is vermeld, uit de motivering blijkt dat verweerder ervan uit ging dat de betreffende vreemdeling uit Marokko afkomstig is. Voor deze vreemdeling was het dan ook duidelijk naar welk land hij moet terugkeren. Hetzelfde geldt volgens verweerder voor deze zaak. Verweerder verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats in de asielzaak van eiser, waaruit duidelijk blijkt dat sprake is van Tunesië als het land waaraan is getoetst in de asielprocedure. Volgens de Afdelingsuitspraak hoeft dit niet apart benoemd te worden, wanneer voor eiser duidelijk is dat hij moet terugkeren naar Tunesië. Het land is inderdaad niet genoemd onder het kopje rechtsgevolgen, maar het blijkt voldoende uit de motivering. Verweerder meent dan ook dat aan de bewaring een geldig terugkeerbesluit ten grondslag ligt.
5.1
In de uitspraak van 2 juni 2021 overweegt de Afdeling dat uit artikel 15 en de systematiek van de Terugkeerrichtlijn rechtstreeks voortvloeit dat een maatregel van bewaring, opgelegd aan een onderdaan van een derde land die illegaal in Nederland verblijft, in beginsel alleen mag worden opgelegd als voorafgaand aan dan wel gelijktijdig met die maatregel een terugkeerbesluit is genomen. De bewaringsrechter is bevoegd te controleren of aan die voorwaarde is voldaan. In het geval van eiser gaat het om een meeromvattende beschikking, waarin een terugkeerbesluit is vervat. Deze meeromvattende beschikking van 2 december 2020 staat in rechte vast en kan niet meer worden aangevochten bij de bestuursrechter. De rechtbank moet, naar aanleiding van de beroepsgrond van eiser, alleen wel controleren of verweerder dit besluit terecht ziet als het terugkeerbesluit waarop de maatregel van bewaring kan worden gebaseerd.
5.2
Uit het arrest FMS e.a. [1] en het arrest M. e.a. [2] volgt dat in elk terugkeerbesluit moet worden vermeld naar welk van de in artikel 3, aanhef en derde lid, van de Terugkeerrichtlijn bedoelde derde landen de onderdaan van een derde land tot wie dat besluit is gericht, moet worden verwijderd. Dit volgt ook uit de uitspraak van de Afdeling van 2 juni 2021. Het moet voor de vreemdeling kenbaar zijn naar welk derde land hij zal worden verwijderd als het op gedwongen terugkeer aankomt. Dit zodat hij eventuele belangen die aan terugkeer naar dat land in de weg staan, zo goed mogelijk naar voren kan brengen.
5.3
Volgens de Afdeling [3] sluit de uitleg van het Hof in deze arresten echter niet uit dat in een terugkeerbesluit meer landen van terugkeer worden genoemd als voor de betrokken vreemdeling meer landen in beeld zijn. Die situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als de vreemdeling banden heeft met verschillende derde landen, aliassen heeft gebruikt, of er concrete aanwijzingen zijn dat hij uit een ander land komt dan dat hij stelt. Ook biedt de uitleg van het Hof volgens de Afdeling ruimte om bij meeromvattende beschikkingen die ook een terugkeerbesluit omvatten, het land van terugkeer uit de motivering van de beschikking af te leiden. Volgens de Afdeling is de rechtsbescherming van de vreemdeling niet in gevaar, als er in de terugkeerprocedure op geen enkel moment onduidelijkheid heeft bestaan over het land waarheen hij zou moeten terugkeren.
6. In het terugkeerbesluit in deze zaak, als onderdeel van de meeromvattende beschikking van 2 december 2020, heeft verweerder niet expliciet vermeld naar welk land eiser geacht wordt terug te keren. Verweerder heeft alleen vermeld dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de motivering van de meeromvattende beschikking evenmin ondubbelzinnig naar welk land verweerder verwacht dat eiser terugkeert. Zo staan in de beschikking zes aliassen van eiser vermeld. Twee daarvan vermelden dat eiser de Libische nationaliteit bezit. Eiser heeft geen documenten overgelegd waaruit zijn nationaliteit onomstotelijk is vast te stellen. Verder wordt in de motivering van de beschikking, anders dan in de Afdelingszaak van 2 juni 2021, nergens over terugkeer naar (in dit geval) Tunesië gerept. De enkele stelling van verweerder ter zitting dat het voor eiser duidelijk moet zijn geweest naar welk land hij zou moeten terugkeren, omdat in de asielbeschikking is getoetst aan Tunesië als veilig land van herkomst vindt de rechtbank, bezien in het licht van het voorgaande, onvoldoende.
7. Conclusie is dus dat verweerder in het besluit van 2 december 2020 niet heeft vermeld naar welk land de vreemdeling moet terugkeren. Evenmin blijkt dit ondubbelzinnig uit de motivering van dat besluit. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder het besluit ten onrechte heeft aangemerkt als het terugkeerbesluit dat aan de maatregel van bewaring van 22 maart 2021 ten grondslag gelegd mocht worden.
8. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is onrechtmatig vanaf de datum van de laatste uitspraak, te weten 20 mei 2021. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 2 juli 2021. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd hoeft daarom niet meer te worden besproken.
9. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 44 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 44 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 4.400,-.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 2 juli 2021;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 4.400,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.J. Bernt, rechter, in aanwezigheid van M.M.J. Mooijer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Arrest van het Hof van Justitie van 14 mei 2020, FMS e.a., ECLI:EU:C:2020:367.
2.Arrest van het Hof van Justitie van 24 februari 2021, M e.a., ECLI:EU:C:2021:127.
3.Zie de uitspraak van 2 juni 2021.