ECLI:NL:RBDHA:2021:9400

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
NL20.19870
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van veilig derde land en gezinsleven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende man, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard, omdat de echtgenote en dochter van eiser de Tunesische nationaliteit bezitten en eiser eerder in Tunesië heeft verbleven. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat Tunesië niet als veilig derde land kan worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 14 december 2020 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris aannemelijk heeft gemaakt dat eiser naar Tunesië kan worden teruggestuurd, gezien zijn banden met het land en de status van Tunesië als veilig derde land. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat hij niet zal worden toegelaten tot Tunesië, ondanks zijn claims over de mensenrechtensituatie en zijn persoonlijke omstandigheden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen en heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.19870

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer 289.760.5412

(gemachtigde: mr. R.S. Sewdajal),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Nijnatten).

ProcesverloopBij besluit van 11 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.20326, plaatsgevonden op 14 december 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is Saad als tolk verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1983 en heeft de Syrische nationaliteit. Eiser is samen met zijn echtgenote en dochter naar Nederland gereisd. De echtgenote van eiser heeft de Tunesische nationaliteit en de dochter van eiser heeft zowel de Syrische als de Tunesische nationaliteit. Eiser heeft op 5 juni 2020 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 niet ontvankelijk verklaard. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de echtgenote en dochter van eiser in het bezit zijn van de Tunesische nationaliteit en eiser eerder in Tunesië heeft verbleven. Eiser heeft dan ook een zodanige band met Tunesië dat hvoor hem redelijk is om naar dat land te gaan en er zijn redenen om aan te nemen dat eiser tot Tunesië zal worden toegelaten. Uit algemene informatie blijkt dat aan personen met Tunesische kinderen een verblijfsvergunning voor twee jaar, met de mogelijkheid tot verlenging, wordt afgegeven. Bovendien leeft Tunesië het beginsel van non-refoulement na en is het partij bij het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) (het Vluchtelingenverdrag).
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – aangevoerd dat Tunesië voor hem niet als een veilig derde land kan worden aangemerkt. Hiertoe voert eiser allereerst aan dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat Tunesië de verplichtingen uit mensenrechtenverdragen, in het bijzonder het verbod op non-refoulement, in zijn geval nakomt. Door te verwijzen naar het Country Report on Human Rights Practices Tunisia van de US State Department van 3 maart 2017 (hierna: het US State Department rapport uit 2017) heeft verweerder niet meegenomen dat de situatie sinds die tijd dusdanig achteruit is gegaan. Eiser heeft het vermoeden dat hij als reservist van het Syrische leger niet veilig is in Tunesië en zal worden uitgeleverd aan Syrië waar hij strafrechtelijk zal worden vervolgd. Voorts stelt eiser zich op het standpunt dat hij niet een dusdanige band met Tunesië heeft dat het voor hem redelijk is naar dat land te gaan. Verweerder heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom het familiebezoek, gelet op de aard en duur van het verblijf, is meegenomen in de beoordeling van de band die eiser heeft met Tunesië. Eiser geeft verder aan dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet zal worden toegelaten tot Tunesië, nu hij twee keer een visumaanvraag heeft ingediend bij de Tunesische autoriteiten die om onbekende reden is afgewezen. Verweerder heeft bovendien onvoldoende gemotiveerd waarom de Tunesische autoriteiten een verblijfsvergunning aan eiser zullen verlenen, gelet op het feit dat zij hem niet eens een visum willen verstrekken. Tot slot voert eiser aan dat verweerder het gezinsleven dat hij heeft met zijn vrouw en dochter in de beoordeling dient te betrekken. In dit verband verwijst eiser naar stukken, waaruit blijkt dat zijn echtgenote uitgeprocedeerd is en Nederland onmiddellijk dient te verlaten, en overlegt hij een kopie van zijn huwelijksakte.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. Ingevolge artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 niet-ontvankelijk worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn, indien een derde land voor de vreemdeling als veilig derde land wordt beschouwd.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zoals de uitspraken van 16 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:128) en 13 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3380), moet verweerder, indien hij tegenwerpt dat een land voor de vreemdeling een veilig derde land is, aannemelijk maken dat die vreemdeling wordt toegelaten tot dat land en dient hij hiertoe aan de hand van informatie uit algemene bronnen, of op basis van de verklaringen van die vreemdeling, redenen aan te dragen waarom toegang in beginsel mogelijk moet zijn. Vervolgens is het aan die vreemdeling om aan te tonen dat de door verweerder geschetste mogelijkheden om toegang te krijgen tot dat land, in zijn geval niet aanwezig zijn.
6.2.
Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er redenen zijn om aan te nemen dat eiser tot Tunesië zal worden toegelaten. Hierbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser eerder in 2017 voor familiebezoek een visum heeft gekregen en drie weken in Tunesië heeft verbleven. Hoewel eiser stelt dat hij naderhand nog twee keer in 2019 een visumaanvraag heeft ingediend bij de Tunesische autoriteiten die om onbekende reden is afgewezen, onderbouwt eiser deze visumafwijzingen uit 2019 niet. Zodoende heeft eiser niet aangetoond dat hij in 2019 visumaanvragen heeft ingediend, dat deze aanvragen zijn afgewezen en wat de reden voor afwijzing is geweest. Uit de overgelegde brief van de Tunesische ambassade van 20 oktober 2020 blijkt dat een visumaanvraag van eiser uit 2020 is afgewezen. Zoals verweerder in het bestreden besluit opmerkt, valt uit deze brief echter niet af te leiden wat de reden is voor afwijzing, waardoor het goed mogelijk is dat deze aanvraag is afgewezen vanwege de door Tunesië getroffen maatregelen inzake de Covid-19 pandemie. Verweerder heeft verder verwezen naar het rapport van MPC – Migration Profile: Tunisia, waaruit blijkt dat aan de ouder van een Tunesisch kind een verblijfsvergunning voor twee jaar, met de mogelijkheid tot verlenging, wordt afgegeven. Nu de dochter van eiser in het bezit is van de Tunesische nationaliteit komt eiser, gelet op dit rapport, in aanmerking voor een verblijfsvergunning in Tunesië. Eiser heeft verklaard niet naar deze mogelijkheid voor verblijf te hebben geïnformeerd bij de Tunesische autoriteiten en nooit een dergelijke aanvraag te hebben gedaan. Eiser heeft niet verwezen naar algemene bronnen, waaruit blijkt dat deze mogelijkheid niet langer bestaat of dat hij hiervoor niet in aanmerking komt. Eiser heeft dan ook niet aangetoond dat de door verweerder geschetste mogelijkheden om toegang te verkrijgen tot Tunesië in zijn geval niet aanwezig zijn.
6.3.
Overeenkomstig vaste jurisprudentie van de Afdeling, zoals de hiervoor genoemde uitspraak van 13 december 2017, kan verweerder een veilig derde land slechts aan een vreemdeling tegenwerpen indien die vreemdeling een zodanige band heeft met dat land dat het voor die vreemdeling redelijk zou zijn daarnaartoe te gaan. Bij de beoordeling hiervan worden alle relevante feiten en omstandigheden betrokken, waaronder begrepen de aard, duur en omstandigheden van het verblijf. Uit paragraaf C2/6.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 volgt dat door verweerder aangenomen wordt dat een vreemdeling een band heeft met een derde land, indien de echtgenoot of partner van de vreemdeling de nationaliteit heeft van dat land, in dat land eerstelijns familie of directe familie woonachtig is van de vreemdeling waarmee nog contact is of de vreemdeling eerder in dat land heeft verbleven. In eisers geval heeft verweerder niet alleen betrokken dat eiser eerder in Tunesië heeft verbleven maar ook dat zijn echtgenote (en dochter) de Tunesische nationaliteit hebben. Dit laatste in onbetwist. Gelet hierop blijft de overweging van verweerder dat eiser een zodanige band heeft met Tunesië vanwege de Tunesische nationaliteit van zijn echtgenote overeind en heeft verweerder zich reeds op grond hiervan op het standpunt kunnen stellen dat het voor eiser redelijk is dat hij naar Tunesië zal gaan.
6.4.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat Tunesië in het algemeen als veilig derde land kan worden aangemerkt voor asielzoekers en vluchtelingen uit andere landen. Zo is Tunesië partij bij het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten en het daarbij horende (eerste) Facultatief Protocol, het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing evenals het Vluchtelingenverdrag en het daarbij horende Protocol. Volgens verweerder leeft Tunesië het beginsel van non-refoulement in de praktijk ook na. In het voornemen verwijst verweerder hiervoor naar informatie uit het US State Department rapport uit 2017 en de Planning Summary van UNHCR uit 2017. In reactie op de ingebrachte zienswijze erkent verweerder in het bestreden besluit dat naar het US State Department rapport uit 2019 gekeken had moeten worden en betrekt verweerder dit rapport alsnog in de beoordeling. Uit dit rapport blijkt volgens verweerder ook niet dat Tunesië het beginsel van non-refoulement niet naleeft en dat vluchtelingen in Tunesië geen rechtsbescherming genieten. De enkele omstandigheid dat er geen wet is voor het verlenen van asiel of een vluchtelingenstatus acht verweerder hiertoe onvoldoende. Uit het rapport blijkt dat de Tunesische autoriteiten samenwerken met UNHCR, in die zin dat UNHCR hulp verleent aan geregistreerde vluchtelingen voor primaire medische zorg en in sommige gevallen ook basisonderwijs verzorgt, terwijl de regering toegang tot onderwijs en basisvoorzieningen voor de volksgezondheid aan geregistreerde vluchtelingen verleent. De rechtbank kan verweerder, gelet op het voorgaande, volgen in het standpunt dat Tunesië in het algemeen als veilig derde land kan worden aangemerkt.
6.5.
Het is vervolgens aan eiser om aannemelijk te maken dat dit niet langer het geval is of dat Tunesië in zijn geval niet als een veilig derde land kan worden aangemerkt. Hoewel eiser stelt dat de situatie in Tunesië achteruit is gegaan, onderbouwt eiser dit niet met specifieke verwijzingen naar informatie uit algemene rapporten. De enkele verwijzing zonder paginanummer naar het US State Department rapport uit 2019 acht de rechtbank hiertoe onvoldoende, nu verweerder dit rapport uitdrukkelijk in zijn beoordeling heeft betrokken. Ook het vermoeden van eiser dat hij door Tunesië aan de Syrische autoriteiten zal worden overgedragen, wordt niet ondersteund met algemene landeninformatie. Om die reden gaat de rechtbank ervan uit dat Tunesië ook in het geval van eiser zijn verplichtingen uit de mensenrechtenverdragen waarbij het partij is, naleeft, waaronder het beginsel van non-refoulement.
6.6.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat Tunesië voor eiser als een veilig derde land kan worden aangemerkt.
6.7.
Ten aanzien van het beroep van eiser op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden overweegt de rechtbank dat de asielaanvragen van eisers echtgenote en dochter zijn afgewezen en dat zij Nederland ook dienen te verlaten. Om die reden ziet de rechtbank niet in dat eiser van zijn gezinsleden gescheiden wordt en dat sprake is van een schending van het recht op eerbiediging van zijn gezinsleven als bedoeld in dit artikel.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.