ECLI:NL:RBDHA:2021:9399

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
09/090484-21; 09/301844-19; 09/150413-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD maatregel voor meerdere diefstallen en een poging tot inbraak

Op 23 juli 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere diefstallen en een poging tot inbraak. De rechtbank heeft de verdachte, geboren in 1978 en op dat moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, geconfronteerd met vijf ten laste gelegde feiten. De feiten omvatten diefstallen van persoonlijke bezittingen, waaronder een rugtas en portemonnees, en een poging tot diefstal door middel van braak. De rechtbank heeft camerabeelden en getuigenverklaringen als bewijs gebruikt. De verdachte ontkende de feiten, maar de rechtbank oordeelde op basis van de verzamelde bewijsmiddelen dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de ten laste gelegde feiten. De officier van justitie had een ISD-maatregel van twee jaar geëist, en de rechtbank volgde dit advies, gezien het recidiverisico en het delictpatroon van de verdachte. De rechtbank legde de ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, zonder aftrek van voorarrest, en wees ook schadevergoedingen toe aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/090484-21; 09/301844-19 en 09/150413-20 (tul) (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 23 juli 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1978 in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn,
locatie Maatschapslaan HvB.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 9 juli 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. F.A. van Kins en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. F.C. Knoef, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
09/301844-19 (hierna: dagvaarding I)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 augustus 2019 tot en met 24 augustus 2019 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meer goed(eren) van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam] (gevestigd Sportlaan 4), weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, een steen door het glas en/of de ruit in de toegangsdeur (van het pand aan [adres] ) heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 augustus 2019 tot en met 24 augustus 2019 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp opzettelijk en wederrechtelijk het glas en/of de ruit in de toegangsdeur (van het pand aan [adres] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [naam] (gevestigd [adres] ) toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
09/090484-21 (hierna: dagvaarding II)
1.
hij op of omstreeks 15 maart 2021 te Zoetermeer een rugtas (met inhoud; Samsung Galaxy en/of OV-chipkaart en/of een bankpas), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 15 maart 2021 te Zoetermeer een of meer geldbedragen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door contactloos te betalen met een op naam van [benadeelde 1] gestelde bankpas;
3.
hij op of omstreeks 19 maart 2021 te Zoetermeer een portemonnee (met inhoud; rijbewijs en/of ING bankpas en/of contant geld ad € 75 en/of een bonuskaart van Albert Heijn), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
hij op of omstreeks 25 maart 2021 te Zoetermeer een portemonnee, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 3] en/of een of meerdere winkelmedewerkers van de Lidl, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- zich (op agressieve wijze) los te rukken en/of
- een aangebroken doos met wijnflessen in de richting van [benadeelde 3] te gooien en/of
- te duwen tegen verschillende medewerkers van de Lidl.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
Aan de verdachte zijn in totaal vijf feiten ten laste gelegd. Het in de tijd oudste feit betreft de verdenking van een poging tot diefstal door middel van braak, waarbij de verdachte een steen door de ruit in een toegangsdeur van een sportkantine zou hebben gegooid. Dit feit is door de verdachte ter terechtzitting (voor het eerst) erkend.
Daarnaast zijn aan de verdachte drie diefstallen ten laste gelegd, waarbij het gaat om het wegnemen van de tas en/of de portemonnee van dames (veelal bejaard) in een supermarkt. In één geval is bovendien contactloos betaald met de pinpas van één van de aangeefsters, hetgeen de verdachte als diefstal van het betaalde bedrag wordt verweten. Naast de aangiftes bevat elke zaak camerabeelden en of screenshots van die camerabeelden, alsmede verklaringen van één of meer verbalisanten die relateren dat zij de verdachte op die beelden herkennen. De verdachte heeft in al deze zaken ontkend dat hij de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd, en in dat verband betwist dat hij de persoon op de beelden is.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle bij dagvaarding I en II ten laste gelegde feiten.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het bij dagvaarding I primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Ten aanzien van dagvaarding II heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van alle vier de ten laste gelegde feiten.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Dagvaarding I [2]
De rechtbank zal voor het bij dagvaarding I primair ten laste gelegde feit volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte heeft dit feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 9 juli 2021;
2. het proces-verbaal van aangifte van [aangever] d.d. 24 augustus 2019, p. 3 en 4;
3. Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 18 september 2019, opgemaakt door ing. S. Tuinman, NFI-deskundige forensisch DNA-onderzoek, p. 23 en 24.
Dagvaarding II [3]
Feit 1
Op 16 maart 2021 deed [benadeelde 1] aangifte van diefstal van haar rugtas met daarin haar telefoon (een Samsung Galaxy), haar bankpas en haar OV-chipkaart. Zij heeft verklaard dat zij op 15 maart 2021 in de Albert Heijn aan de Middelwaarde in Zoetermeer was en haar tas aan een winkelwagen had gehangen. Toen zij even niet bij haar winkelwagen stond en zich vervolgens omdraaide, zag zij dat haar tas met inhoud weg was. [4]
Op de door de Albert Heijn aangeleverde camerabeelden is te zien dat een man de aangeefster op de voet volgt, haar tas van de winkelwagen haalt en hier vervolgens de winkel mee verlaat. [5] De rechtbank heeft screenshots van de desbetreffende camerabeelden ter terechtzitting getoond. De rechtbank stelt op grond van haar waarneming van die screenshots en haar waarneming van de verdachte ter terechtzitting vast dat de man op de beelden, de verdachte is. [6]
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Feit 2
Daarnaast heeft [benadeelde 1] ook aangifte gedaan van de diefstal van een geldbedrag met haar pinpas. Uit het bankafschrift van de rekening van [benadeelde 1] blijkt dat er de dag van de hiervoor genoemde diefstal, namelijk op 15 maart 2021 om 13:43 uur, met haar bankpas een bedrag van € 40,- bij de Hoogvliet in Zoetermeer is afgerekend. Dit bedrag is contactloos betaald.4 Uit de eerdergenoemde camerabeelden van de Albert Heijn blijkt dat de verdachte rond 13:20 uur de Albert Heijn verliet met de tas van aangeefster.5
Gelet op het korte tijdsverloop tussen de diefstal van de bankpas en de daarmee verrichte contactloze betaling, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat iemand anders dan de verdachte de bankpas van de aangeefster voor deze betaling heeft gebruikt.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Feit 3
Op 19 maart 2021 heeft [benadeelde 2] aangifte gedaan van diefstal van haar portemonnee met inhoud, die eerder die dag in de Jumbo aan de Middelwaard in Zoetermeer uit haar tas was weggenomen. In haar portemonnee zat haar rijbewijs, een ING-bankpas, € 75,- aan contant geld en een bonuskaart van de Albert Heijn. [7] De dader van de diefstal is vastgelegd op camerabeelden van de supermarkt. [8] De rechtbank heeft screenshots van de desbetreffende camerabeelden ter terechtzitting getoond. De rechtbank stelt op grond van haar waarneming van die screenshots en haar waarneming van de verdachte ter terechtzitting vast dat de man op de beelden, de verdachte is. [9]
Op grond van deze waarneming, de camerabeelden en de aangifte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Feit 4
[benadeelde 3] heeft aangifte gedaan van diefstal van haar portemonnee. Zij heeft verklaard dat zij op 25 maart 2021 boodschappen deed in de Lidl aan de Petuniatuin in Zoetermeer en voelde dat er iemand aan haar rugtas zat. Toen zij zich omdraaide, zag zij een man recht achter haar staan. Nadat de man probeerde weg te lopen, heeft de aangeefster hem beetgepakt. De aangeefster heeft verklaard dat de man zich vervolgens losrukte en een aangebroken doos met wijnflessen pakte en deze in haar richting gooide. Toen de aangeefster vervolgens in haar rugtas keek, zag zij dat haar portemonnee was weggenomen. De man is vervolgens de winkel uit gevlucht. [10]
De dader van de diefstal en het geweld is vastgelegd op camerabeelden van de Lidl. [11] De rechtbank heeft een gedeelte van de desbetreffende camerabeelden, meer in het bijzonder die waarop de dief zonder mondkapje is te zien, alsmede screenshots van de beelden, ter terechtzitting getoond. De rechtbank stelt op grond van haar waarneming van die camerabeelden en screenshots en haar waarneming van de verdachte ter terechtzitting vast dat de man op de beelden de verdachte is. [12]
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
09/301844-19 (hierna: dagvaarding I)
hij in de periode van 23 augustus 2019 tot en met 24 augustus 2019 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meer goederen van zijn gading, dat aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam] (gevestigd [adres] ), weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak,
een steen door de ruit in de toegangsdeur (van het pand aan [adres] ) heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
09/090484-21 (hierna: dagvaarding II)
1.
hij op 15 maart 2021 te Zoetermeer een rugtas (met inhoud:
eenSamsung Galaxy en
eenOV-chipkaart en een bankpas),
dieaan [benadeelde 1]
toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op 15 maart 2021 te Zoetermeer een geldbedrag, dat aan [benadeelde 1]
toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door contactloos te betalen met een op naam van [benadeelde 1] gestelde bankpas;
3.
hij op 19 maart 2021 te Zoetermeer een portemonnee (met inhoud:
eenrijbewijs en
eenING
-bankpas en contant geld ad € 75 en een bonuskaart van Albert Heijn
), dieaan [benadeelde 2]
toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
hij op 25 maart 2021 te Zoetermeer een portemonnee,
dieaan [benadeelde 3]
toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [benadeelde 3] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- zich los te rukken en;
- een aangebroken doos met wijnflessen in de richting van die [benadeelde 3] te gooien.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.Beslissing omtrent de toe te passen reactie

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren wordt opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank primair verzocht om aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan zijn voorarrest op te leggen. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank neemt het volgende in aanmerking.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies over de verdachte van 11 juni 2021, opgesteld en ondertekend door C.E. Tempelman. Uit het rapport blijkt dat sprake is van een delictpatroon ten aanzien van vermogensdelicten, al dan niet in combinatie met geweld. Er is volgens de reclassering sprake van middelengebruik en een gebrek aan dagbesteding, huisvesting, inkomen en een steunend sociaal netwerk. Het ontbreekt de verdachte daarbij aan zelfinzicht. De reclassering schat het recidiverisico hoog in. Een verplicht ambulant kader heeft de recidivekans niet doen afnemen en de verdachte heeft zich meermalen niet gehouden aan de voorwaarden of zich aan de hulpverlening onttrokken. Zo heeft de verdachte vorig jaar een klinische opname, opgelegd in het kader van een voorwaardelijke ISD-maatregel, voortijdig en tegen het advies van de behandelaren in beëindigd. De reclassering is om die reden van mening dat een voorwaardelijk kader een gepasseerd station is en dat het noodzakelijk is dat de verdachte klinisch wordt behandeld om te kunnen inzetten op gedragsverandering en afname van het recidiverisico. De reclassering adviseert daarom om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel aan de verdachte op te leggen.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan alle voorwaarden die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van een ISD-maatregel stelt.
Tegen de verdachte is een misdrijf bewezenverklaard waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van de verdachte van 30 juni 2021 blijkt dat hij in de vijf jaren voordat hij dit feit pleegde ten minste drie keer voor een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel of een taakstraf. Het feit waarvoor de verdachte nu wordt veroordeeld, heeft hij gepleegd nadat deze straffen ten uitvoer zijn gelegd. Die eerdere veroordelingen betreffen voornamelijk vermogens- en geweldsdelicten, waarvoor hij nu weer wordt veroordeeld. De verdachte valt onder de definitie van stelselmatige dader uit de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers van het Openbaar Ministerie. Uit zijn strafblad blijkt immers dat tegen de verdachte in de afgelopen vijf jaren meer dan tien processen-verbaal voor meer dan tien misdrijffeiten zijn opgemaakt, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijf.
De rechtbank overweegt dat de in het verleden aan de verdachte opgelegde straffen er kennelijk niet toe hebben geleid dat de verdachte zijn gedrag heeft veranderd. De reclassering schat het recidiverisico in als hoog, gezien de houding van de verdachte en de eerdere gestrande pogingen tot gedragsverandering. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Gelet op de door de verdachte steeds weer veroorzaakte overlast en schade, dient het belang van de samenleving nu voorop te staan en eist de veiligheid van goederen de oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
De verdachte en zijn raadsman hebben ter terechtzitting verzocht geen ISD-maatregel op te leggen doch een andere sanctie, omdat de verdachte nu wel bereid zou zijn om hulpverlening te aanvaarden. Gelet op het reclasseringsrapport en de eerder gestrande voorwaardelijke trajecten, acht de rechtbank de oplegging van een straf echter niet aangewezen. Ook een voorwaardelijke ISD-maatregel is naar het oordeel van de rechtbank niet geïndiceerd. De verdachte heeft voldoende kansen gehad om in een voorwaardelijk kader tot gedragsverandering te komen, maar dit heeft niet tot verbetering van zijn gedrag geleid. Met de oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel kan naar het oordeel van de rechtbank worden voorzien in de juiste hulp en begeleiding voor de verdachte.
Vooral ter optimale bescherming van de maatschappij, maar ook om de verdachte alle kansen te bieden intensief te werken aan zijn problematiek, is het belangrijk voldoende tijd te nemen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de ISD-maatregel voor de maximale duur van twee jaren opleggen en zal zij de tijd die door de verdachte in voorarrest is doorgebracht daarbij niet in mindering brengen op de duur van die maatregel.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

7.1
De vorderingen
[naam] zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd, ten aanzien van het bij dagvaarding I ten laste gelegde feit. [naam] vordert een schadevergoeding van € 2.387,92 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd, ten aanzien van het bij dagvaarding II onder feit 1 en 2 ten laste gelegde. Zij vordert een schadevergoeding van € 278,99 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
[naam]
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam] heeft de officier van justitie geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 518,98 en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige.
[benadeelde 1]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de [benadeelde 1]
7.3
Het standpunt van de verdediging
[naam]
Ten aanzien van de vordering van [naam] heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze gedeeltelijk, tot een bedrag van € 518,98, kan worden toegewezen. Voor het overige dient de benadeelde partij volgens de raadsman niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
[benadeelde 1]
De raadsman heeft ten aanzien van de vordering van [benadeelde 1] primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, gezien de door hem bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank
7.4
Het oordeel van de rechtbank
[naam]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bij dagvaarding I bewezen verklaarde feit. De verdachte heeft immers een steen door de ruit van de toegangsdeur van de sportkantine gegooid. Gelet op de aangifte en hetgeen staat beschreven in de vordering tot schadevergoeding, acht de rechtbank voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij het glas en de vloer heeft moeten laten vervangen dan wel repareren. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank dat gedeelte van de gevorderde materiële schade - groot € 518,98 - toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte voor het bewezen verklaarde feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 518,98, vermeerderd met de wettelijke daarover vanaf 24 augustus 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [naam] .
[benadeelde 1]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de bij dagvaarding II onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten. De verdachte heeft immers de tas met inhoud van de benadeelde partij gestolen en vervolgens eenmaal contactloos met de gestolen bankpas afgerekend. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de gehele vordering van € 278,99 toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte voor de bewezen verklaarde strafbare feiten zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 278,99, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 maart 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [benadeelde 1] .

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij parketnummer 09/150413-20 door de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag op 22 september 2020 voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu aan de verdachte in de hoofdzaak reeds een onvoorwaardelijke ISD-maatregel zal worden opgelegd, is er geen reden om daarnaast tevens een voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. De daartoe strekkende vordering zal dan ook worden afgewezen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 38m, 38n, 45, 57, 310, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I primair en de bij dagvaarding II onder feit 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I, primair:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van dagvaarding II, feit 1, 2, 3 en 4:
diefstal, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
legt de verdachte op:
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van
2 (TWEE) JAREN;
wijst de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [naam] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [naam] een bedrag van € 518,98, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 24 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 518,98,
vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 24 augustus 2019 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [naam] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 10 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde 1] toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde 1] een bedrag van € 278,99, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 278,99,
vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 maart 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [benadeelde 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 5 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
wijst af de vordering met parketnummer 09/150413-20 van de officier van justitie van 18 juni 2021.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.W. du Pon, voorzitter,
mr. M. Rigter, rechter,
mr. D.L.S. Ceulen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.I.J. van den Bogert, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 juli 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en).
2.Waar hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2019236524, van de politie eenheid Den Haag, district Zoetermeer-Leidschendam/Voorburg, basisteam Pijnacker-Nootdorp, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 40).
3.Waar hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2021089418, van de politie eenheid Den Haag, district Zoetermeer-Leidschendam/Voorburg, basisteam Zoetermeer, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 173).
4.Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] met bijlagen, opgemaakt op 16 maart 2021, p. 96-100.
5.Het proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, opgemaakt op 30 maart 2021, p. 102-111.
6.Eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 9 juli 2021.
7.Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2] , opgemaakt op 19 maart 2021, p. 123 en 124.
8.Het proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, opgemaakt op 30 maart 2021, p. 134-143.
9.Eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 9 juli 2021.
10.Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 3] , opgemaakt op 28 maart 2021, p. 113 en 114.
11.Het proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, opgemaakt op 1 april 2021, p. 158-173.
12.Eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 9 juli 2021.