ECLI:NL:RBDHA:2021:9398

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
09/096073-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere diefstallen met camerabeelden als bewijs

Op 23 juli 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere diefstallen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor vier diefstallen, gepleegd tussen december 2020 en maart 2021, waarbij de verdachte op brutale wijze portemonnees en tassen van voornamelijk oudere vrouwen heeft gestolen in supermarkten in Den Haag en Rijswijk. De rechtbank baseerde haar oordeel op camerabeelden en de eigen waarneming van de verdachte tijdens de zitting. De verdachte ontkende de feiten, maar de rechtbank oordeelde dat de herkenning door de rechtbank en de verbalisanten op de beelden voldoende bewijs vormde voor de bewezenverklaring van de feiten 2, 7, 8 en 12. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de overige ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 48 maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 16 maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor vergelijkbare delicten. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/096073-21
Datum uitspraak: 23 juli 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] ),
op dit moment gedetineerd in de [detentieadres]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 9 juli 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. P. de Mos en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. M.G. Eckhardt, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 december 2020 te 's-Gravenhage een tas en/of een portemonnee en/of een geldbedrag van 400 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffers ] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 10 december 2020 te 's-Gravenhage een tas en/of een portemonnee en/of een geldbedrag van 80 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffers ] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij op of omstreeks 11 december 2020 te 's-Gravenhage een tas en/of een portemonnee en/of een rijbewijs en/of een bankpas (Rabobank) en/of een OV-chipkaart, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffers ] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
hij op of omstreeks 11 december 2020 te 's-Gravenhage een tas en/of een portemonnee en/of en/of een identiteitskaart en/of een geldbedrag van 110 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan M. [slachtoffers ] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5.
hij op of omstreeks 24 december 2020 te 's-Gravenhage een portemonnee en/of een pinpas (ING) en/of een geldbedrag van 80 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffers ] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
6.
hij op of omstreeks 6 januari 2021 te 's-Gravenhage een handtas en/of een leesbril en/of een autosleutel en/of een sleutelbos en/of een geldbedrag van 30 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffers ] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
7.
hij op of omstreeks 15 januari 2021 te 's-Gravenhage een tasje en/of een portemonnee en/of eenbankpas (ABN AMRO) en/of een geldbedrag van 75 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffers ] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
8.
hij op of omstreeks 27 januari 2021 te 's-Gravenhage een portemonnee en/of een pinpas (ING) en/of een geldbedrag van 30 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffers ] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
9.
hij op of omstreeks 13 februari 2021 te 's-Gravenhage een mobiele telefoon (iPhone
XR) en/of een portemonnee bankpassen (ING en/of CSOB Bank en/of Prima Bank)
en/of zorgpassen en/of een identiteitskaart en/of een rijbewijs en/of een OV-chipkaart en/of een geldbedrag van 45 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffers ] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
10.
hij op of omstreeks 23 maart 2021 te 's-Gravenhage een boodschappentas en/of een portemonnee en/of een aantal passen en/of een geldbedrag van 55 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffers ] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
11.
hij op of omstreeks 28 maart 2021 te Rijswijk een gele tas en/of een geldbedrag van 100 euro en/of een pinpas (ING) en/of een identiteitskaart, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffers ] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
12.
hij op of omstreeks 31 maart 2021 te 's-Gravenhage een boodschappentas en/of een
portemonnee en/of een pinpas (ING) en/of een identiteitskaart en/of een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffers ] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
13.
hij op of omstreeks 7 april 2021 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000,
tot ongewenst vreemdeling was verklaardterwijl tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.

3.De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter zitting bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte ten aanzien van feit 11, omdat de verdachte over dat feit niet voorafgaand aan de zitting is gehoord door de politie. Dit is volgens de raadsman in strijd met de beginselen van een goede procesorde.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet-ontvankelijkheidsverweer dient te worden verworpen, nu de verdachte ter zitting een verklaring heeft kunnen afleggen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat geen rechtsregel voorschrijft dat een verdachte eerst bij de politie moet worden verhoord voordat een verdachte wordt gedagvaard en de zaak inhoudelijk op een zitting wordt behandeld. Het verweer mist aldus steun in het recht en zal worden verworpen. De rechtbank acht het Openbaar Ministerie dan ook ontvankelijk in de vervolging van de verdachte ten aanzien van dit feit.

4.De bewijsbeslissing

4.1
Inleiding
Aan de verdachte zijn in totaal 13 feiten ten laste gelegd, waarvan 12 verdenkingen van diefstallen. Hiervan is telkens aangifte gedaan. Al deze diefstallen zouden hebben plaatsgevonden in supermarkten in Den Haag en Rijswijk, waarbij de dader de tas en/of portemonnee van de aangeefsters heeft weggenomen. Naast de aangiftes, bevat elke zaak camerabeelden of screenshots van camerabeelden en een proces-verbaal waarin één of meerdere verbalisanten hebben gerelateerd de verdachte te herkennen op deze beelden. De verdachte heeft echter in alle zaken ontkend dat hij de persoon op de beelden is.
Daarnaast is de verdachte onder feit 13 ten laste gelegd dat hij in Nederland heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 13 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hem een beroep op overmacht toekomt.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Op specifieke verweren wordt hierna - voor zover relevant - nader ingegaan.
4.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Feit 13
Het dossier ten aanzien van feit 13 bevat een sfeerproces-verbaal waarin - kort gezegd - is gerelateerd dat de verblijfsvergunning van de verdachte op 15 januari 2017 is ingetrokken en dat aan hem een zwaar inreisverbod is opgelegd. Op 11 februari 2021 hebben de Marokkaanse autoriteiten een laissez-passer afgegeven. De verdachte zou vervolgens op 26 februari 2021 uitreizen naar Marokko, maar deze vlucht – en ook alle andere vluchten naar Marokko - zijn geannuleerd door de uitbraak van het coronavirus.
De rechtbank stelt vast dat de stukken waarover wordt gesproken in het sfeerproces-verbaal niet aan het strafdossier zijn toegevoegd. Zo ontbreekt het besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning en een akte waaruit blijkt dat dit besluit aan de verdachte is uitgereikt. Hoewel de verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij wist dat zijn verblijfsvergunning was ingetrokken, is de rechtbank van oordeel dat de enkele verklaring van de verdachte hierover onvoldoende is om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde te komen. Nu de rechtbank niet over de onderliggende stukken beschikt, zal zij de verdachte vrijspreken van het onder 13 ten laste gelegde feit.
Feiten 1 tot en met 12
Algemeen
Voor alle nader te bespreken tenlastegelegde feiten geldt, dat ter onderbouwing van de stelling van het Openbaar Ministerie dat het de verdachte is geweest die de desbetreffende diefstallen heeft gepleegd en niet een ander, niet meer en anders voorhanden is dan de herkenning door één of meer verbalisanten van de verdachte op (screenshots van) camerabeelden.
Zoals de rechtbank reeds meermalen heeft overwogen, zijn dergelijke herkenningen als enig bewijsmiddel onvoldoende om te komen tot het bewijs dat het de verdachte is geweest die de ten laste gelegde diefstallen heeft gepleegd. De rechtbank dient, aan de hand van de beelden die de verbalisant heeft gezien en de waarneming van de rechtbank van de verdachte ter terechtzitting, na te gaan of zij zelf de verdachte herkent. Slechts dan kan tot een bewezenverklaring worden gekomen. Dat kan anders zijn, indien sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat de verbalisant meer mogelijkheden had om al dan niet tot een herkenning te komen dan die waarover de rechtbank ter terechtzitting beschikt. Te denken valt bijvoorbeeld aan beelden van geruime tijd geleden, toen de verdachte er significant anders uitzag, terwijl de verbalisant in dat verleden contact met de verdachte heeft gehad. Niet gebleken is dat dergelijke omstandigheden zich in dit geval voordoen. Voor het bewijs komt het dan ook aan op de vraag of de rechtbank de verdachte van de beelden herkent. Daarvoor is onvoldoende dat op de beelden een persoon te zien is die de verdachte
zou kunnenzijn; de rechtbank moet de overtuiging hebben dat het de verdachte is.
Daarbij wordt overwogen dat niet kan worden uitgesloten dat de kwaliteit van de beelden die aan de rechtbank ter beschikkingen staan minder is dan die van de beelden welke aan de verbalisanten zijn getoond. De rechtbank heeft moeten constateren dat zij - kennelijk als gevolg van veelvuldig scannen en/of kopiëren - regelmatig processen-verbaal ontvangt met daarin beelden waarvan moet worden vermoed dat het origineel van betere kwaliteit is geweest. Als daardoor de mogelijkheden voor de rechtbank om wel of niet tot een herkenning te komen worden beperkt, is dat een omstandigheid die ten laste van het Openbaar Ministerie komt. Hetzelfde geldt voor de - zich ook in de onderhavige zaak voordoende - situatie dat een groot deel van de door het Openbaar Ministerie aan de rechtbank overgelegde video-bestanden niet afspeelbaar is op de apparatuur van de rechtbank.
De rechtbank zal thans, aan de hand van het vorenstaande, nagaan welke beslissing dient te worden genomen over het bewijs van de feiten 1 tot en met 12.
Feit 2
Op 10 december 2020 heeft [slachtoffers ] aangifte gedaan van diefstal van haar tas met daarin haar portemonnee en een contant geldbedrag. Zij heeft verklaard dat zij die dag in de Jumbo aan de Leyweg in Den Haag was en haar tas in een winkelwagen had gelegd. Nadat de aangeefster iets uit het schap had gepakt, zag zij dat haar tas met daarin haar portemonnee weg was. In haar portemonnee zat een contant geldbedrag van € 80,-. [2] Op de door de Jumbo aangeleverde camerabeelden is te zien dat een man naar de winkelwagen van de aangeefster loopt, haar tas uit de winkelwagen pakt en doorloopt. [3] De rechtbank heeft screenshots van de desbetreffende camerabeelden ter terechtzitting getoond. De rechtbank stelt op grond van haar waarneming van die screenshots en haar waarneming van de verdachte ter terechtzitting vast dat de man op de beelden, de verdachte is. [4]
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Feit 7
Ook [slachtoffers ] heeft aangifte gedaan van diefstal van haar tas met daarin haar portemonnee, haar ABN Amro bankpas en een contant geldbedrag van € 60,- en € 15,- aan losgeld. Zij heeft verklaard dat haar tas op 15 januari 2021 tijdens het boodschappen doen in de Albert Heijn op de Frederik Hendriklaan in Den Haag is weggenomen. [5] Op vier screenshots van camerabeelden is de dader te zien. [6] De rechtbank heeft deze screenshots ter terechtzitting getoond. De rechtbank stelt op grond van haar waarneming van die screenshots en haar waarneming van de verdachte ter terechtzitting vast dat de man op de beelden, de verdachte is. [7]
Op grond van deze waarneming, de camerabeelden en de aangifte acht de rechtbank het onder 7 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 8
Op 27 januari 2021 heeft [slachtoffers ] aangifte gedaan van diefstal van haar portemonnee met inhoud, die eerder die dag in de Albert Heijn aan het Kleine Loo in Den Haag uit haar boodschappentrolley was weggenomen. In haar portemonnee zat een ING-betaalpas, en € 30,- aan contant geld. [8] De dader van de diefstal is vastgelegd op camerabeelden van de supermarkt. [9] De rechtbank heeft screenshots van de desbetreffende camerabeelden ter terechtzitting getoond. De rechtbank stelt op grond van haar waarneming van die screenshots en haar waarneming van de verdachte ter terechtzitting vast dat de man op de beelden, de verdachte is. [10]
Op grond van deze waarneming, de camerabeelden en de aangifte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 8 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Feit 12
Tot slot heeft ook [slachtoffers ] aangifte gedaan van diefstal van haar tas met daarin haar portemonnee met haar ING-pinpas, identiteitskaart en een contant geldbedrag. Zij heeft verklaard dat zij op 31 maart 2021 boodschappen deed in de Jumbo aan de Van Bergenstraat in Den Haag en dat zij haar boodschappentas aan een winkelwagen had gehangen. Nadat zij iets uit het schap had gepakt, zag zij dat haar tas was weggenomen. [11] Op de door de Jumbo aangeleverde camerabeelden is te zien dat een man zonder tas de winkel binnenkomt. Vervolgens is te zien dat hij een tas in zijn winkelwagen heeft staan, met zijn hand iets uit de tas pakt en in zijn zak stopt. Daarna laat de verdachte het winkelwagentje met daarin de tas in de winkel staan en loopt weg. [12] De rechtbank heeft screenshots van de desbetreffende camerabeelden ter terechtzitting getoond. De rechtbank stelt op grond van haar waarneming van die screenshots en haar waarneming van de verdachte ter terechtzitting vast dat de man op de beelden, de verdachte is. [13]
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 12 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Feiten 1, 3, 4, 5, 6, 9, 10 en 11
Het dossier bevat ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten eveneens een aangifte en (screenshots van) camerabeelden waarop de dader is te zien. Na het bekijken van alle screenshots van de camerabeelden in deze zaken, herkent de rechtbank de dader(s) op deze beelden niet als de verdachte. Zoals hiervoor is overwogen, zijn de herkenningen door de verbalisanten van verdachte op de (screenshots) van) camerabeelden in deze zaken als enig bewijsmiddel onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Nu de aangiftes in deze zaken niet worden ondersteund door enig ander bewijsmiddel, is de rechtbank van oordeel dat zich in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bevindt waaruit blijkt dat het de verdachte is geweest die deze diefstallen heeft gepleegd. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van de onder 1, 3, 4, 5, 6, 9, 10 en 11 ten laste gelegde feiten.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
2.
hij op 10 december 2020 te 's-Gravenhage een tas en een portemonnee en een geldbedrag van 80 euro, die aan [slachtoffers ] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
7.
hij op 15 januari 2021 te 's-Gravenhage een tasje en een portemonnee en een bankpas (ABN AMRO) en een geldbedrag van 75 euro, die aan [slachtoffers ] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
8.
hij op 27 januari 2021 te 's-Gravenhage een portemonnee en een pinpas (ING) en een geldbedrag van 30 euro, die aan [slachtoffers ] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
12.
hij op 31 maart 2021 te 's-Gravenhage een boodschappentas en een portemonnee en een pinpas (ING) en een identiteitskaart en een geldbedrag, die aan [slachtoffers ] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht in geval van bewezenverklaring van één of meer feiten een lagere straf dan de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf op te leggen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in een periode van ruim drie maanden schuldig gemaakt aan vier diefstallen waarbij hij op brutale wijze de portemonnees en in drie gevallen ook de tas van dames tussen de 76 en 93 jaar oud heeft gestolen. In een onbewaakt ogenblik pakte de verdachte de tassen of boodschappentrolley met daarin de portemonnee van zijn slachtoffer uit het winkelwagentje. Vervolgens liet hij de tassen en boodschappentrolley zonder portemonnee in de winkel achter. De verdachte heeft kennelijk slechts gehandeld uit eigen financieel belang en heeft daarbij geen enkel oog gehad voor de belangen en het eigendom van anderen. De rechtbank acht het bijzonder kwalijk dat de verdachte kennelijk bewust kwetsbare mensen heeft uitgekozen. Daarbij komt dat de verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden.
Het strafblad van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 30 juni 2021. De verdachte is meermalen veroordeeld voor vermogensdelicten, waaronder zakkenrollerij. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank bij de straftoemeting mee dat hij recent, te weten op 21 december 2018,is veroordeeld voor soortgelijke feiten, namelijk negen diefstallen van tassen en/of portemonnees.
De straf
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, voor de bewezenverklaarde feiten geen andere straf op haar plaats dan een die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Bij de bepaling van de duur van de straf wordt aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin staat als uitgangspunt voor feiten als de onderhavige bij veelvuldige recidive een gevangenisstraf van vier maanden vermeld. De rechtbank acht gelet op de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte het opleggen van een gevangenisstraf van vier maanden per bewezen verklaard feit conform dat uitgangspunt passend.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een gevangenisstraf van 16 maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen

8.1
De vorderingen
[slachtoffers ] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.350,-, bestaande uit € 850,- aan materiële en € 500,- aan immateriële schade. Daarbij is verzocht om vergoeding van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Verder vordert de benadeelde partij vergoeding van haar proceskosten ter hoogte van € 12,-.
Daarnaast heeft [slachtoffers ] zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Zij vordert een schadevergoeding van € 165,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffers ] tot een bedrag van € 400,- en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffers ] heeft de officier van justitie geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 145,- en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen dienen te worden afgewezen of dat de benadeelde partijen daarin niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, gezien de door hem bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de vordering van [slachtoffers ] gedeeltelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 400,-. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffers ] heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze dient te worden afgewezen, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Vordering [slachtoffers ]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu de verdachte zal worden vrijgesproken ten aanzien van het ten laste gelegde waarop de vordering betrekking heeft. Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.
Vordering [slachtoffers ]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 2 bewezenverklaarde feit. De verdachte heeft immers de portemonnee met inhoud van de benadeelde partij gestolen. Gelet op de aangifte en hetgeen staat beschreven in de vordering tot schadevergoeding, acht de rechtbank voldoende onderbouwd dat het geldbedrag en de tramkaarten waarvoor vergoeding wordt verzocht, in de weggenomen portemonnee zaten. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de gehele vordering van € 165,- toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 165,-, vermeerderd met de wettelijke daarover vanaf 10 december 2020, tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffers ] .

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 3, 4, 5, 6, 9, 10, 11 en 13 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 2, 7, 8 en 12 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2:
diefstal;
ten aanzien van feit 7:
diefstal;
ten aanzien van feit 8:
diefstal;
ten aanzien van feit 12:
diefstal;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
16 (ZESTIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffers ] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
wijst de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [slachtoffers ] toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffers ] een bedrag van € 165,-, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 165,-,
vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 december 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [slachtoffers ] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 3 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Rigter, voorzitter,
mr. J.W. du Pon, rechter,
mr. D.L.S. Ceulen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.I.J. van den Bogert, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 juli 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2021008732, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, basisteam Laak, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 291).
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffers ] , opgemaakt op 10 december 2020, p. 34.
3.Het proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, opgemaakt op 18 december 2020, p. 37 en 39-42.
4.Eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 9 juli 2021.
5.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffers ] , opgemaakt op 16 januari 2021, p. 133-134.
6.De bijlagen bij het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 10 maart 2021, p. 139-142.
7.Eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 9 juli 2021.
8.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffers ] , opgemaakt op 27 januari 2021 (p. 143).
9.Het proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, opgemaakt op 2 februari 2021 (p. 150-157).
10.Eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 9 juli 2021.
11.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffers ] , opgemaakt op 4 april 2021, p. 199.
12.Het proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, opgemaakt op 7 april 2021, p. 203-205.
13.Eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 9 juli 2021.