ECLI:NL:RBDHA:2021:9359

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
AWB 19/1824 en WAB 19/1825
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en inreisverbod wegens veelvuldige veroordelingen en belangenafweging onder artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 18 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een man van Marokkaanse nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft sinds 11 oktober 1978 een verblijfsvergunning, maar deze is ingetrokken door verweerder vanwege bijna 100 veroordelingen voor misdrijven met gevangenisstraffen van drie jaar of meer. Daarnaast is er een inreisverbod van tien jaar opgelegd. De rechtbank oordeelt dat verweerder in het bestreden besluit niet alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging heeft betrokken, met name niet de verslaving van eiser en het gebrek aan ondersteuning. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en dat verweerder binnen acht weken een nieuw besluit moet nemen, waarbij de belangen van eiser beter in kaart moeten worden gebracht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser een aanzienlijk strafblad heeft, met meer dan honderd veroordelingen, waaronder voor ernstige misdrijven zoals diefstal en opiumdelicten. Eiser heeft echter ook aangevoerd dat zijn verslaving aan drugs de oorzaak is van zijn criminele gedrag en dat hij onvoldoende hulp heeft gekregen om hiervan te herstellen. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom deze omstandigheden niet zwaarder wegen in de belangenafweging. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om een nieuwe belangenafweging te maken, waarbij ook de medische klachten van eiser in overweging moeten worden genomen.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de gevraagde voorlopige voorziening om de uitzetting te verbieden niet meer aan de orde is, nu het beroep gegrond is verklaard. De proceskosten van eiser worden vergoed door verweerder. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 19/1824 (beroep)
AWB 19/1825 (voorlopige voorziening)
[V.Nummer]
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1961, van Marokkaanse nationaliteit, eiser en verzoeker, hierna te noemen: eiser
(gemachtigde: mr. S. Petkovic),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos).

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken met ingang van 28 oktober 2017 en eiser een inreisverbod van tien jaar opgelegd. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 14 februari 2019 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 11 maart 2019 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij brief van dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op 3 september 2019 de behandeling van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening aangehouden in afwachting van de beantwoording van prejudiciële vragen over het unierechtelijk openbare orde begrip die gesteld zijn door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] in de verwijzingsuitspraak van 6 juni 2018. [2] Het Hof van Justitie van de Europese Unie [3] heeft op 12 december 2019 de prejudiciële vragen beantwoord in het arrest G.S. [4] De Afdeling heeft vervolgens op 2 september 2020 einduitspraak gedaan. [5] De rechtbank heeft aanleiding gezien de behandeling van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening te verwijzen naar de meervoudige kamer.
Het onderzoek op de zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 12 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ook was op de zitting aanwezig de zus van eiser, [naam zus] . De rechtbank/voorzieningenrechter [6] heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het griffierecht
1. Eiser heeft de rechtbank zowel in de beroepszaak als in de zaak waarin hij heeft gevraagd een voorlopige voorziening te treffen verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. De rechtbank overweegt dat eiser met zijn ondertekende verklaring van 17 april 2019 over het niet-hebben van vermogen of inkomen zijn beroep op betalingsonmacht aannemelijk heeft gemaakt.
Ten aanzien van het beroep
Feiten en omstandigheden
2. Eiser heeft sinds 11 oktober 1978 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Op 5 april 1992 heeft eiser een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd gekregen.
3. Eiser heeft meerdere misdrijven gepleegd, waarvoor hij veroordeeld is. Op 30 april 2014 heeft verweerder eiser een brief gestuurd met het voornemen om eisers verblijfsvergunning in te trekken en aan hem een inreisverbod op te leggen. Op 4 maart 2015 heeft verweerder eiser meegedeeld dit voornemen in te trekken. Daarna heeft eiser wederom misdrijven gepleegd waarvoor hij veroordeeld is. Op 30 mei 2016 heeft verweerder aan eiser een brief gestuurd met daarin opnieuw het voornemen om zijn verblijfsvergunning in te trekken en een inreisverbod op te leggen. Op 24 november 2016 heeft verweerder ook dit voornemen ingetrokken en aan eiser meegedeeld dat indien hij opnieuw veroordeeld wordt vanwege een misdrijf, verweerder opnieuw zal beoordelen wat voor gevolgen dat heeft voor zijn verblijfsrecht. Hierna heeft eiser toch weer misdrijven gepleegd waarvoor hij veroordeeld is. Op 5 maart 2018 heeft verweerder eiser andermaal een brief gestuurd met het voornemen om zijn verblijfsvergunning in te trekken en een inreisverbod op te leggen. In het primaire besluit, gehandhaafd met het bestreden besluit, is verweerder hiertoe daadwerkelijk overgegaan.
4. De strafbare feiten waarvoor eiser is veroordeeld betreffen onder meer veroordelingen wegens (poging tot) diefstal (in vereniging) (door middel van braak), het niet voldoen aan een ambtelijk bevel, vernieling, wapenbezit, (opzet)heling, verduistering, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en opiumdelicten. Uit het strafblad van eiser van 22 maart 2021 blijkt dat het meest recente misdrijf waarvoor eiser is veroordeeld een winkeldiefstal betreft, gepleegd op 12 februari 2019. Eiser is naar aanleiding van deze winkeldiefstal, voor de tweede maal, veroordeeld tot twee jaar plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders. [7]

Standpunt verweerder

5.1
Verweerder heeft eisers verblijfvergunning ingetrokken op grond van artikel 22, tweede lid, onder c, van de Vreemdelingenwet [8] 2000 in samenhang met de artikelen 3.86 en 3.98 van het Vreemdelingenbesluit [9] 2000. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser bijna 100 keer is veroordeeld voor een misdrijf waar een gevangenisstraf van drie jaar of meer op staat. De straffen waarvoor eiser is veroordeeld zijn hoog genoeg ten opzichte van de duur van eisers rechtmatig verblijf in Nederland (de glijdende schaal). Dit geeft verweerder de bevoegdheid eisers verblijfsvergunning in te trekken. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet leidt tot een schending van artikel 8 van het EVRM [10] . Er is namelijk geen sprake van beschermenswaardig familieleven in de zin van dat artikel. Ook het privéleven van eiser maakt niet dat intrekking van zijn verblijfsvergunning een schending oplevert van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft het recht op privéleven van eiser beoordeeld aan de hand van de ‘guiding principles’ [11] die daarbij volgens het EHRM [12] van belang zijn en geconcludeerd dat de belangafweging in eisers nadeel uitvalt. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat de aan eiser verleende verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd een nationaalrechtelijk karakter heeft, zodat de Gezinsherenigingsrichtlijn [13] niet van toepassing is. In dit kader stelt verweerder zich subsidiair op het standpunt dat de Gezinsherenigingsrichtlijn zich niet verzet tegen toepassing van de glijdende schaal en dat daarbij niet is vereist dat wordt vastgesteld dat de persoonlijke gedragingen van eiser een daadwerkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen. Volgens verweerder is afdoende gemotiveerd dat aan het evenredigheidsbeginsel is voldaan.
5.2
Verder heeft verweerder eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd. Eiser vormt een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. Dat eiser een actuele bedreiging is volgt uit het feit dat eiser kort geleden strafbare feiten heeft gepleegd waarvoor hij is veroordeeld. Er zijn geen aanwijzingen dat eiser dit niet opnieuw zal doen. De omstandigheden waaronder eiser de delicten heeft gepleegd, zijn namelijk nog altijd aanwezig. Zo is eiser nog steeds verslaafd aan drugs en hij slikt methadon. Daarbij is eiser gedetineerd voor een strafbaar feit dat hij heeft gepleegd, terwijl hij wist van het voornemen van verweerder om zijn verblijfsvergunning in te trekken en hem een inreisverbod op te leggen. Eiser is nog niet teruggekeerd in de samenleving, er kan dus nog niet beoordeeld worden of eiser sinds het plegen van het laatste delict zijn leven heeft gebeterd. Eiser heeft verder inmiddels meer dan 100 misdrijven gepleegd waarvoor hij onherroepelijk is veroordeeld. Omdat het gaat om veel diefstallen die daarnaast hevige overlast veroorzaken, is ook sprake van een schending van een fundamenteel belang van de samenleving. Daarbij is eiser drie keer veroordeeld voor een opiumdelict. Verweerder heeft in het privéleven van eiser in Nederland geen aanleiding gezien om van het opleggen van het inreisverbod af te zien.
Beroepsgronden eiser
6. Gelet op voornoemde uitspraak van de Afdeling van 2 september 2020 en wat op de zitting is besproken, zijn de gronden van eiser als volgt. Verweerder heeft met het bestreden besluit gehandeld in strijd met artikel 6, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Niet is voldaan aan het op grond van de Gezinsherenigingsrichtlijn van toepassing zijnde evenredigheidsbeginsel. Verder heeft eiser gemotiveerd aangevoerd dat sprake is van strijd met het recht op privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
Beoordeling rechtbank
7. De rechtbank ziet aanleiding zich eerst uit te laten over de beroepsgrond ten aanzien van eisers privéleven in het kader van artikel 8 van het EVRM. Zowel de intrekking van de verblijfsvergunning als de oplegging van het inreisverbod mogen namelijk niet in strijd zijn met dit artikel.
Privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM
8.1
Het is niet in geschil dat eiser in Nederland privéleven uitoefent dat valt onder de bescherming van artikel van het 8 EVRM. Ook is niet in geschil dat beëindiging van zijn verblijfsrecht en oplegging van het inreisverbod inmenging oplevert in het recht op respect voor dat privéleven. Beoordeeld moet worden of verweerder de belangenafweging, die in dit verband is verricht, in het nadeel van eiser heeft kunnen laten uitvallen en heeft kunnen concluderen dat de inmenging gerechtvaardigd is.
8.2
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [14] moet de rechter toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, als dit het geval is, of hij zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een 'fair balance' tussen het belang bij de uitoefening van het privéleven van de vreemdeling in Nederland en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf impliceert een enigszins terughoudende toetsing.
9.1
De rechtbank stelt vast dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van veel misdrijven. Zijn strafblad bevat meer dan honderd strafbare feiten waarvoor hij ook is veroordeeld. Zoals door verweerder naar voren is gebracht, heeft eiser in totaal gevangenisstraffen opgelegd gekregen van ruim zestien jaar; dat beslaat bijna een derde deel van eisers totale duur van rechtmatig verblijf in Nederland. Eiser heeft zich met name schuldig gemaakt aan winkeldiefstallen en (bedrijfs)inbraken. Dit zijn hinderlijke strafbare feiten, die veel overlast veroorzaken. Alle veroordelingen, de oplegging van de eerste ISD-maatregel en eerdere voornemens tot intrekking van zijn verblijfsvergunning, hebben eiser er niet van weerhouden strafbare feiten te blijven plegen. Verweerder heeft dit op goede gronden in het nadeel van eiser betrokken in de gemaakte belangenafweging.
9.2
Eiser heeft echter onbetwist naar voren gebracht dat hij verslaafd is en dat dit de voornaamste reden is geweest voor zijn omvangrijke strafblad. Hij heeft in al die tijd dat hij vast heeft gezeten en reclasseringsmedewerkers heeft gezien, niet de juiste hulp gekregen om van zijn verslaving af te komen. Het in bezwaar overgelegde ongedateerde medisch dossier van PI Zaanstad, de brief van 12 april 2018 van [naam] , ambulant begeleider Amsta Karaad en de brief van 13 september 2018 van [naam 2] , psychiater GGD Amsterdam en [naam 3] , sociaal psychiatrisch verpleegkundige GGD Amsterdam ondersteunen dit betoog. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom deze omstandigheden onvoldoende gewicht in de schaal leggen. Het is immers de vraag hoe zwaar eisers strafblad aan eiser kan worden toegerekend, aangezien hij langdurig verslaafd is en onvoldoende is ondersteund bij een positieve terugkeer in de maatschappij. Daarnaast heeft verweerder niet kenbaar in zijn belangenafweging betrokken dat eiser medische klachten heeft en welk belang daaraan moeten worden gehecht, terwijl eiser zijn medisch dossier al in bezwaar heeft overgelegd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder (i) in het bestreden besluit niet alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging inzichtelijk en kenbaar heeft betrokken en (ii) onvoldoende heeft gemotiveerd waarom aan eisers verslaving en gebrek aan ondersteuning geen zwaarder gewicht toekomt in het voordeel van eiser. Eisers beroepsgrond slaagt dan ook.
9.3
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit niet voldoende zorgvuldig is voorbereid en niet berust op een draagkrachtige motivering. Het bestreden besluit is dan ook genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht [15] . Het beroep is reeds daarom gegrond en de rechtbank komt niet meer toe aan een beoordeling van de beroepsgrond ten aanzien van de Gezinsherenigingsrichtlijn. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder zal daarbij een nieuwe belangenafweging moeten maken en voornoemde feiten en omstandigheden alsnog dienen te betrekken en opnieuw moeten beoordelen of sprake is van een ‘fair balance’ tussen enerzijds het belang van eiser bij uitoefening van zijn privéleven in Nederland en anderzijds het algemene belang van de Nederlandse samenleving. De rechtbank draagt verweerder op om eiser te horen om voornoemde omstandigheden goed in kaart te brengen en zo de belangen juist te kunnen afwegen. Op de zitting heeft eiser naar voren gebracht dat hij inmiddels niet meer verslaafd is. Ook heeft zijn zus op de zitting gemotiveerd uiteengezet dat eisers familie doordrongen is van de ernst van de situatie en dat zij gezamenlijk eiser bij zullen staan om ervoor te zorgen dat hij geen terugval meer krijgt. Indien eiser deze omstandigheden voldoende onderbouwt, zal verweerder deze omstandigheden dienen te betrekken bij de nieuw te maken belangenafweging.
10. De rechtbank stelt voor het nieuw te nemen besluit een termijn van acht weken. Indien verweerder ten aanzien van de Gezinsherenigingsrichtlijn zijn primaire standpunt handhaaft, dat de Gezinsherenigingsrichtlijn niet van toepassing is omdat eiser een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd heeft, draagt de rechtbank verweerder op om dat standpunt in het nieuwe besluit nader toe te lichten
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
11. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In dit geval is geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, omdat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 534,-, en een wegingsfactor 1). Indien aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 19/1824,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 19/1825,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/ voorzieningenrechter, in alle zaken,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.602,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, voorzitter, tevens voorzieningenrechter, en mr. Y. Moussaoui en mr. H.J. Doets, leden, in aanwezigheid van mr. E.D. Dalman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: ED
D:
VK

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Afdeling.
3.HvJEU.
4.ECLI:EU:C:2019:1072.
6.rechtbank.
7.ISD-maatregel.
8.Vw.
9.Vb.
10.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
11.Zie de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 2 augustus 2001, ECLI:CE:ECHR:2001:0802JUD005427300, Boultif tegen Zwitserland en van 18 oktober 2006 ECLI:CE:ECHR:2006:1018JUD004641099, Üner tegen Nederland.
12.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
13.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.
14.Uitspraak van 1 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1503.
15.Awb.