ECLI:NL:RBDHA:2021:9353

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
24 augustus 2021
Zaaknummer
NL20.19848
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en afwijzing door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Liberiaanse nationaliteit, heeft op 13 oktober 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 13 november 2020 afgewezen, omdat de staatssecretaris de problemen die eiser met zijn oom heeft ondervonden niet geloofwaardig achtte. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 14 december 2020 heeft eiser verklaard dat hij door zijn oom is mishandeld en dat hij vreesde voor zijn leven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de verklaringen van eiser over zijn identiteit en herkomst geloofwaardig achtte, maar de problemen met zijn oom na maart 2019 ongeloofwaardig vond. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de problemen die eiser met zijn oom heeft ondervonden ongeloofwaardig zijn geacht.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd en heeft het beroep van eiser gegrond verklaard. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.19848

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. D.W. Beemers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Nijnatten).

ProcesverloopBij besluit van 13 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde, mr. Schurink. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is F.S. Kamara als tolk ter zitting verschenen

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedag] 2001 en de Liberiaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 13 oktober 2019 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zijn ouders door hun families zijn verstoten, omdat zijn vader moslim en zijn moeder christen was. Begin 2017 is eisers vader echter op verzoek van zijn broer (eisers oom) met hem gaan samenwerken en is eisers oom bij hen in huis komen wonen. Na het overlijden van eisers vader in juli 2017 is de vrouw van de oom (eisers tante) ook bij hen ingetrokken. Eiser en zijn moeder zijn slecht behandeld en kregen geen hulp van de oom. Eisers moeder is bij een bevalling in februari 2018 overleden. Hierna blijven de problemen tussen eiser en zijn oom bestaan. In maart 2019 wordt eiser valselijk beschuldigd van diefstal. De moslim familie van zijn vaders kant denkt bovendien dat eiser christen wil worden. Op 18 maart 2019 wordt eiser opgesloten en voor tien dagen vastgehouden en mishandeld door zijn oom. Van zijn tante en een van zijn bewakers verneemt eiser dat zijn familie hem wil vermoorden. Met de hulp van deze bewaker en een christelijke buurvrouw weet eiser te ontsnappen.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 afgewezen als ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
problemen met zijn oom vóór maart 2019;
problemen met zijn oom vanwege de beschuldiging van diefstal en zijn religie in maart 2019.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst evenals over de problemen met zijn oom vóór maart 2019 geloofwaardig geacht. Daarentegen heeft verweerder niet geloofwaardig geacht dat eiser in maart 2019 valselijk is beschuldigd van diefstal en dat zijn familie van vaderskant denkt dat hij christen wil worden.
Eiser kan volgens verweerder niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76), omdat de geloofwaardig geachte relevante elementen niet te herleiden zijn tot één van de gronden van dit Verdrag. Voor zover eiser stelt dat hij vanwege zijn religie problemen heeft gehad van de zijde van zijn oom, acht verweerder de problemen niet zwaarwegend genoeg om te spreken van gegronde vrees voor vervolging. Niet is volgens verweerder gebleken dat eiser met een dermate ernstige repressie te maken heeft gehad dan wel dreigt te krijgen dat tot vluchtelingschap dient te worden geconcludeerd.
Eiser heeft volgens verweerder ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn geloofwaardige verklaringen over de problemen die hij met zijn oom heeft ondervonden, onderbouwen dat verweerder het onder 3) genoemde relevante element ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Voorts voert eiser aan dat verweerder het onder 3) genoemde relevante element ten onrechte niet geloofwaardig heeft geacht en ten onrechte niet bij de beoordeling van de zwaarwegendheid heeft betrokken. Derhalve is ten onrechte niet geloofwaardig geacht dat zijn familie hem wilde vermoorden vanwege zijn religieuze voorkeur en is ten onrechte niet beoordeeld of hij als vluchteling dient te worden aangemerkt dan wel of hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder geloofwaardig heeft geacht dat eiser problemen met zijn oom heeft gehad in de periode vóór maart 2019. Daarentegen heeft verweerder ongeloofwaardig geacht dat eiser in de periode hierna problemen heeft gehad met zijn oom vanwege de valselijke beschuldiging van diefstal en vanwege eisers interesse in het christendom evenals dat eiser door zijn oom tien dagen lang is vastgehouden.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd waarom de problemen die eiser met zijn oom in maart 2019 heeft ondervonden ongeloofwaardig zijn geacht. Daarbij acht de rechtbank allereerst van belang dat verweerder eiser heeft gevolgd in zijn problemen met zijn oom vóór maart 2019 en dat de moeizame relatie tussen eiser en zijn oom na het overlijden van eisers vader derhalve niet in geschil is.
Verweerder werpt eiser tegen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over de gebeurtenis van maart 2019, omdat hij enerzijds heeft verklaard dat de winkel van de schoonzus van zijn oom was en anderzijds heeft verklaard dat de zwager van zijn oom de eigenaar was van de winkel. De verklaring van eiser dat de tolk hem verkeerd heeft begrepen, acht de rechtbank in tegenstelling tot verweerder, na bestudering van het nader gehoor, niet onaannemelijk. Het lijkt erop alsof tijdens het gehoor een misverstand met het vertalen vanuit het Mandingo naar het Nederlands is ontstaan. Eiser geeft immers zelf op pagina 10 van het nader gehoor aan dat hij denkt dat de tolk hem misschien niet goed heeft begrepen, aangezien hij de opdracht kreeg van zijn oom om naar de winkel te gaan om de broer van zijn tante af te lossen. Verder heeft de tolk ter zitting verklaard dat het Mandingo geen specifiek woord kent voor ‘schoonzus’ en ‘zwager’. Hierin ziet de rechtbank een aanwijzing dat mogelijk sprake is geweest van een vertaalmisslag en dat eiser door de tolk niet goed begrepen is. Nu eiser dit misverstand tijdens zijn gehoor heeft opgehelderd, acht de rechtbank het niet redelijk dat verweerder deze tegenstrijdigheid aan eiser tegenwerpt, zonder hem hierover tijdens het gehoor zodanig nader bevraagd te hebben dat zijn verklaring duidelijk werd.
Voorts acht de rechtbank de tegenwerping van verweerder dat de verklaring van eiser dat hij bang was voor zijn oom niet strookt met zijn eerdere verklaringen dat hij naar het politiebureau is gegaan om te klagen over zijn oom en hierna weer bij zijn oom is gaan wonen alsook dat hij tegen zijn oom heeft gezegd dat hij voor het christendom zou kiezen, niet overtuigend. Het is immers goed mogelijk dat de problemen tussen eiser en zijn oom door de tijd heen steeds erger zijn geworden. Dat eiser in het begin nog wel durft te klagen over zijn oom bij de politie, maakt nog niet dat hij later niet bang voor zijn oom kan zijn, vooral nu de oom bij de aangifte door eiser de politie voor zich wist te winnen in een onderonsje.
Tot slot volgt de rechtbank de tegenwerping van verweerder dat eiser in tien dagen geen enkele poging heeft ondernomen om hulp in te schakelen/bevrijd te worden door bijvoorbeeld om hulp te schreeuwen niet. Eiser heeft immers verklaard dat hij wel degelijk om hulp heeft gevraagd. Zo verklaart hij gesprekken met zijn bewaker te hebben gevoerd en zijn bewaker uiteindelijk overtuigd te hebben om hem te helpen. Dat eiser bang is om te schreeuwen omdat zijn oom daar dan achter kan komen, acht de rechtbank niet onvoorstelbaar. Van belang is dat eiser uiteindelijk een veiligere manier gevonden heeft om uit zijn schuilplaats te komen. Verweerder motiveert niet afdoende waarom de wijze waarop eiser is ontsnapt niet gevolgd wordt en waarom van eiser wordt verwacht dat hij tevens om hulp had moeten schreeuwen.
7.3.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd. De overige beroepsgronden behoeven derhalve geen nadere bespreking.
8. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond. De rechtbank ziet, gelet op de door verweerder nog te maken beoordeling van de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas, geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dit naar het zich laat aanzien geen efficiënte geschilafdoening zal opleveren. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.