ECLI:NL:RBDHA:2021:9331

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2021
Publicatiedatum
24 augustus 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 497
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen functietoewijzing binnen defensie en de beoordeling van geschiktheid

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 25 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een adjudant-onderofficier, en de staatssecretaris van Defensie. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris, waarin hem werd meegedeeld dat de functie van 2e TEAMLDR OTCKMAR niet aan hem werd toegewezen. Dit besluit volgde op een eerdere mededeling van 26 april 2019, waarin de eiser werd geïnformeerd dat hij niet de meest geschikte kandidaat was voor de functie. Het bestreden besluit, dat het bezwaar van de eiser ongegrond verklaarde, werd door de rechtbank getoetst.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser de geambieerde functie vijf jaar had vervuld tot 1 juni 2019. De eiser voerde aan dat het bestreden besluit in strijd was met verschillende beginselen, waaronder het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Hij stelde dat de samenstelling van de selectiecommissie in strijd was met het verbod van vooringenomenheid en dat er niet op de juiste wijze was gehandeld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd had waarom de functie niet aan de eiser was toegekend. De selectiecommissie had de competenties van de eiser als matig of onvoldoende beoordeeld, terwijl de kandidaat die de functie wel kreeg toegewezen betere scores had behaald.

De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat er sprake was van vooringenomenheid of dat het gelijkheidsbeginsel was geschonden. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, omdat de eiser niet kon aantonen dat er toezeggingen waren gedaan over zijn herbenoeming. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de discretionaire bevoegdheid van de staatssecretaris bij functietoewijzing en de terughoudendheid van de rechter bij de toetsing van dergelijke besluiten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/497

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J.M.R. van den Ende-de Boer).

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser, adjudant-onderofficier, medegedeeld dat de door hem geambieerde functie van 2e TEAMLDR OTCKMAR niet aan hem werd toegewezen.
Bij besluit van 3 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek heeft via een videoverbinding plaatsgevonden op 14 juli 2021.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens zijn voor verweerder verschenen majoor [A] , destijds commandant sector basis opleidingen en voorzitter van de selectiecommissie en kapitein [B] van de afdeling personeel en organisatie.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft de geambieerde functie vijf jaar vervuld tot 1 juni 2019.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Bij primair besluit heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat de functie niet aan hem is toegewezen omdat hij niet de meest geschikte kandidaat is. In het bestreden besluit handhaaft verweerder zijn standpunt en is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Wat vinden partijen in beroep?
3. Eiser vindt het bestreden besluit kortgezegd in strijd met het gelijkheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het fair-playbeginsel. Verder is de samenstelling van de selectiecommissie in strijd met het verbod van vooringenomenheid. Eiser geeft aan dat niet op de normale wijze is gehandeld. Eiser kan aantonen dat de commandant heeft gezegd dat hij eiser niet voor een tweede maal op dezelfde functie wilde hebben. Eiser heeft verzocht om, indien mogelijk, vergoeding van schade.
4. Verweerder heeft gemotiveerd op de beroepsgronden gereageerd.
5. Op de specifieke argumenten van partijen gaat de rechtbank hierna in, voor zover dat nodig is.
Wat zijn de regels?
6. De relevante regels staan in de bijlage, die bij de uitspraak hoort.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7. Op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) komt verweerder bij het al dan niet toewijzen van een functie, met inbegrip van de te hanteren functie-eisen, een discretionaire bevoegdheid toe [1] . Dit brengt mee dat de toetsing door de rechter van de gebruikmaking van die bevoegdheid terughoudend moet zijn.
Door een beslissing te nemen over het al dan niet toewijzen van de geambieerde functie heeft verweerder gebruik gemaakt van een discretionaire bevoegdheid. Verweerder heeft hierop ook in het bestreden besluit gewezen.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom de functie niet aan eiser toegekend is. Door de selectiecommissie zijn een aantal competenties van eiser als matig of als onvoldoende beoordeeld. De kandidaat aan wie de functie is toegewezen heeft betere scores behaald. Dat de selectiecommissie zich bij de beoordeling heeft gebaseerd op het gesprek en niet op de door eiser overgelegde gratificaties, is naar het oordeel van de rechtbank een bevoegdheid die verweerder toekomt. Verweerder wil immers bezien of eiser op het moment van de sollicitatie beschikt over de gewenste competenties. De rechtbank is gelet hierop niet gebleken van strijd met het rechtszekerheids- of fair play beginsel.
Verder is de rechtbank ook niet gebleken van vooringenomenheid door de wijze waarop de selectiecommissie is samengesteld. Verweerder heeft toegelicht waarom deze is samengesteld zoals dat is gedaan. Daarnaast heeft majoor Conijn op zitting nog eens toegelicht hoe het gegaan is met de informatie van collega’s. Conijn heeft als commandant een beeld van alle mensen in zijn sector, zo ook van eiser. Het sollicitatiegesprek kwam overeen met het beeld dat Conijn al over eiser had. Er zijn geen referenties bevraagd, zodat geen sprake is van handelen in strijd met de daartoe opgestelde richtlijn.
Eiser heeft daarnaast niet aannemelijk gemaakt dat door zijn teamleider de toezegging gedaan is dat hij op de geambieerde functie herbenoemd zou worden. Majoor Conijn heeft ter zitting toegelicht dat hij de teamleider hierover bevraagd heeft. De teamleider gaf aan dat hij die toezegging aan eiser niet gedaan heeft. Wel heeft hij gezegd dat er voor eiser altijd een plekje in de herberg is. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel is een voorbeeld nodig waarbij verweerder in een soortgelijke zaak anders geoordeeld heeft dan hij nu heeft gedaan. Eiser heeft een dergelijk voorbeeld niet genoemd zodat geen geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan kan worden.
Tot slot ziet de rechtbank niet in waarom de door eiser aangehaalde vacaturestop van belang is bij de beoordeling of verweerder in redelijkheid de functie niet aan eiser heeft kunnen toewijzen.
Nu het beroep ongegrond wordt verklaard is voor vergoeding van schade geen grondslag. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht
Op grond van artikel 2:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vervult het bestuursorgaan zijn taak zonder vooringenomenheid.
Op grond van artikel 2:4, tweede lid, van de Awb waakt het bestuursorgaan ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden.
Algemeen militair ambtenarenreglement
Op grond van artikel 17, eerste lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) geschiedt functietoewijzing en ontheffing uit een functie door Onze Minister.
Op grond van artikel 17, tweede lid, van het AMAR wordt de functie voor drie jaar toegewezen. De duur van de functievervulling kan met instemming van de militair worden verlengd tot een maximum van vijf jaar.
Op grond van artikel 19, eerste lid, van het AMAR voldoet een militair om voor een functie in aanmerking te komen aan de gestelde eisen over de opbouw van kennis, ervaring en vaardigheden.
Op grond van artikel 19, tweede lid, van het AMAR worden tot de in het eerste lid bedoelde eisen in ieder geval gerekend:
a. de voor de functievervulling en het functieniveau vereiste bekwaamheden en vooropleidingen;
b. de voor de functievervulling en het functieniveau vereiste ervaring;
c. de eventuele voor de functievervulling en voor bepaalde functiegroepen vereiste competenties;
d. de eventuele functionele eisen ten aanzien van de lichamelijke geoefendheid.
Op grond van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e, van het AMAR wordt bij het nemen van een beslissing tot functietoewijzing in ieder geval rekening gehouden met de bekwaamheid en geschiktheid van de militair voor de functie.
Op grond van artikel 20, derde lid, aanhef en onder b, van het AMAR wordt bij de bekwaamheid en geschiktheid van de militair, genoemd in het eerste lid, onder e, in beginsel in beschouwing genomen de uitkomst van functioneringsgesprekken, als bedoeld in artikel 28.
Op grond van artikel 21, eerste lid, van het AMAR stelt Onze Minister de betrokken militair indien mogelijk zes maanden voor de datum van ingang van de functievervulling, in kennis van het besluit tot functietoewijzing onder vermelding van:
a. de functie;
b. de standplaats;
c. de datum van ingang;
d. een indicatie van de duur van functievervulling.
Op grond van artikel 21, tweede lid, van het AMAR kan van de termijn, genoemd in het eerste lid, door Onze Minister worden afgeweken tot een termijn van ten minste twee maanden, indien naar zijn oordeel het dienstbelang hiertoe noodzaakt.

Voetnoten

1.Uitspraak van 7 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3520