ECLI:NL:RBDHA:2021:9329

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2021
Publicatiedatum
24 augustus 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2058
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering en schending van de inlichtingenverplichting door eiser

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Defensie, waarbij zijn bezwaar tegen een eerdere beslissing ongegrond is verklaard. Dit eerdere besluit betrof de terugvordering van een te veel ontvangen uitkering, die eiser had ontvangen over een periode van meerdere jaren. Eiser ontving een Ziektewetuitkering en een Werkloosheidswetuitkering, en daarnaast een buitenwettelijke uitkering van 70% van zijn maandinkomen. De staatssecretaris stelt dat eiser zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet tijdig wijzigingen in zijn inkomsten door te geven, wat heeft geleid tot een onterecht betaalde uitkering van € 48.116,74.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet heeft voldaan aan zijn verplichting om de staatssecretaris te informeren over zijn uitkeringen. Eiser heeft niet tijdig doorgegeven dat hij naast zijn WW-uitkering ook een ZW-uitkering ontving, wat heeft geleid tot een onterecht hogere uitkering. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat eiser de inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat de terugvordering van de onverschuldigd betaalde bedragen gerechtvaardigd is. Eiser heeft geen bewijs kunnen leveren dat hij niet op de hoogte was van de hoogte van zijn uitkeringen.

De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en bevestigt de beslissing van de staatssecretaris. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. De uitspraak is openbaar gedaan op 25 augustus 2021, door rechter G.P. Kleijn in aanwezigheid van griffier A. Badermann.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1514

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N.I. van Os),
En

de staatssecretaris van Defensie, namens deze WWplus, verweerder.

(gemachtigde: H. Hendriks).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 19 januari 2021 waarbij zijn bezwaar tegen het besluit van 11 maart 2020 dat hij te veel aan uitkering heeft ontvangen en de terugvordering daarvan ongegrond is verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben ermee ingestemd dat een behandeling ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?

1. Eiser ontving over de periode vanaf 1 juni 2015 tot en met 31 januari 2017 een Ziektewetuitkering (ZW-uitkering) en over de periode vanaf 1 februari 2017 tot en met 31 maart 2019 een Werkloosheidswetuitkering. Naast deze WW-uitkering ontving eiser op grond van zijn overtolligheidsontslag op 1 juni 2015 bij het ministerie van Defensie in de periode vanaf 1 december 2017 tot en met 31 maart 2019 een buitenwettelijke uitkering (BW-uitkering) van 70% van het maandinkomen. Hierdoor is bij verweerder een vordering op eiser van € 48.116,74 ontstaan wegens onverschuldigd betaalde uitkering.
Het standpunt van verweerder
2. Verweerder stelt dat eiser hem niet heeft geïnformeerd over de wijzigingen in zijn inkomsten en daarmee zijn inlichtingenverplichting [1] heeft geschonden. Door toedoen van eiser is onverschuldigd betaald en daarom is verweerder bevoegd om het onverschuldigd betaalde terug te vorderen [2] . Verweerder heeft in een brief van 9 juni 2020 uitgelegd hoe de BW-uitkering en de vordering zijn vastgesteld. Los van het feit of eiser al dan niet zijn uitkeringsspecificaties (online) heeft bekeken, moet het eiser redelijkerwijs duidelijk zijn geweest dat hij vanaf december 2017 maandelijks ongeveer € 1.900,- netto meer aan uitkering ontving als daarvoor. Door WW-plus niet te informeren over de wijzigingen in zijn uitkering (ZW-uitkering naar WW-uitkering en vice versa) heeft eiser zijn inlichtingenplicht geschonden. WW-plus was tot 14 november 2019 niet op de hoogte van het feit dat eiser de periode vanaf 1 juni 2015 tot en met 31 januari 2017 een ZW-uitkering ontving en dat daardoor de einddatum van de WW-uitkering is gewijzigd in 31 maart 2019.
Het betoog van eiser
3. Eiser bestrijdt het besluit en stelt dat het in strijd is met zowel het motiveringsbeginsel als het zorgvuldigheidsbeginsel. Eiser stelt geen specificaties van WWplus te hebben ontvangen. Het kon hem niet duidelijk zijn dat hij teveel ontving. Voor zover verweerder zou mogen terugvorderen mag dat slechts tot 2 jaar, te weten vanaf maart 2018.

Het oordeel van de rechtbank

4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Hij heeft niet tijdig aan verweerder doorgegeven dat hij vanaf 1 juni 2015 een ZW-uitkering heeft ontvangen en vanaf 1 december 2017 tot en met 31 maart 2019 een WW-uitkering en een BW-uitkering en dus naast elkaar twee uitkeringen gebaseerd op 70% van het maandinkomen heeft ontvangen. Nu eiser niet uit eigen beweging WWplus heeft geïnformeerd inzake de wijzigingen is door zijn toedoen onverschuldigd betaald en is verweerder niet slechts bevoegd om over twee jaar te mogen terugvorderen.
5. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht bepaald dat eiser over de periode van 1 december 2017 tot en met maart 2019 ten onrechte een bovenwettelijke uitkering heeft ontvangen. Verweerder heeft de ten onrechte betaalde bedragen dan ook terecht teruggevorderd.
6. Verweerder heeft in een e-mail van 9 maart 2021 aan eisers gemachtigde uiteengezet hoe de twee door eiser ontvangen uitkeringen zich tot elkaar verhielden.
7. Het beroep gericht tegen het bestreden besluit is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Artikel 7, eerste lid, van het besluit Buitenwettelijke uitkeringen Defensie gelezen in samenhang met artikel 22 van de Werkloosheidswet.
2.Artikel 36, eerste lid, van de Werkloosheidswet.