In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Defensie, waarbij zijn bezwaar tegen een eerdere beslissing ongegrond is verklaard. Dit eerdere besluit betrof de terugvordering van een te veel ontvangen uitkering, die eiser had ontvangen over een periode van meerdere jaren. Eiser ontving een Ziektewetuitkering en een Werkloosheidswetuitkering, en daarnaast een buitenwettelijke uitkering van 70% van zijn maandinkomen. De staatssecretaris stelt dat eiser zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet tijdig wijzigingen in zijn inkomsten door te geven, wat heeft geleid tot een onterecht betaalde uitkering van € 48.116,74.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet heeft voldaan aan zijn verplichting om de staatssecretaris te informeren over zijn uitkeringen. Eiser heeft niet tijdig doorgegeven dat hij naast zijn WW-uitkering ook een ZW-uitkering ontving, wat heeft geleid tot een onterecht hogere uitkering. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat eiser de inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat de terugvordering van de onverschuldigd betaalde bedragen gerechtvaardigd is. Eiser heeft geen bewijs kunnen leveren dat hij niet op de hoogte was van de hoogte van zijn uitkeringen.
De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en bevestigt de beslissing van de staatssecretaris. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. De uitspraak is openbaar gedaan op 25 augustus 2021, door rechter G.P. Kleijn in aanwezigheid van griffier A. Badermann.