ECLI:NL:RBDHA:2021:9311

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2021
Publicatiedatum
24 augustus 2021
Zaaknummer
AWB 20/7654 en AWB 20/7655
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsdocument EU/EER voor langdurig ingezetene met Nederlandse kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2021 uitspraak gedaan in de zaken AWB 20/7654 en AWB 20/7655, waarbij de rechtbank de aanvraag van eiser tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER heeft afgewezen. Eiser, een Senegalese man met een Italiaanse verblijfsvergunning als langdurig ingezetene, verzocht om verblijf bij zijn Nederlandse kinderen. De rechtbank oordeelde dat de situatie van eiser en zijn kinderen niet valt onder de reikwijdte van het arrest Chavez-Vilchez, dat betrekking heeft op de rechten van derdelanders in relatie tot EU-burgers. De rechtbank stelde vast dat de afwijzing van de aanvraag niet zou leiden tot een situatie waarin de kinderen gedwongen worden het grondgebied van de EU te verlaten, aangezien zij als Nederlandse burgers vrij zijn om hun vader in Italië te bezoeken. Eiser had niet aangetoond dat zijn verblijfsrecht in Italië was geëindigd of dat er een zodanige afhankelijkheidsrelatie bestond dat de kinderen niet naar Italië konden volgen. De rechtbank verwierp ook het argument van eiser dat verweerder de hoorplicht had geschonden, omdat er geen twijfel bestond over de uitkomst van de bezwaren. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/7654 (beroep)
AWB 20/7655 (voorlopige voorziening)
[V-Nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[eiser] ,
geboren op [geboortedatum] 1968, van Senegalese nationaliteit, eiser en verzoeker, hierna te noemen: eiser
(gemachtigde: mr. R. Heringa),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Procesverloop

Bij besluit van 24 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER [1] afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 13 oktober 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 14 oktober 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij brief van diezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook waren op de zitting aanwezig [de moeder] van referenten en V.M. Corcelle, als tolk in de Franse taal. De rechtbank/voorzieningenrechter (rechtbank) heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
1. Eiser beoogt verblijf bij zijn minderjarige kinderen, [referent 1] en [referent 2] (referenten). Referenten zijn in het bezit van de Nederlandse nationaliteit. Eiser heeft referenten op 16 oktober 2019 erkend. Bij brief van 13 maart 2020 heeft eiser verklaard dat hij tevens verblijf beoogt bij [oudste zoon] van de moeder van referenten. Hij heeft verweerder gevraagd om hem een verblijfsdocument te verstrekken op grond van het Unierecht en beroept zich op het arrest Chavez-Vilchez. [2] Eiser heeft een Italiaanse verblijfsvergunning als langdurig ingezetene onderdaan van een derde land.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat de afwijzing niet tot gevolg heeft dat referenten gedwongen worden het grondgebied van de Europese Unie te verlaten. Gebleken is immers dat eiser een verblijfsrecht als langdurig ingezetene heeft in Italië. Eiser heeft niet aangetoond dat dit verblijfsrecht is geëindigd. Verder heeft eiser niet aangetoond dat aan de overige voorwaarden, neergelegd in paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000, wordt voldaan. Zo kan uit de door eiser overgelegde gegevens volgens verweerder niet worden afgeleid dat eiser daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken verricht voor zijn kinderen. Evenmin heeft eiser aangetoond dat er tussen eiser en referenten sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie dat referenten gedwongen zouden zijn om het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als aan eiser het verblijfsrecht wordt geweigerd, aldus verweerder.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat er niet vanuit kan worden gegaan dat referenten eiser naar Italië kunnen volgen. Volgens eiser moet het uitgangspunt zijn dat referenten geen verblijfsrecht in Italië hebben, zo lang door verweerder het tegendeel niet is aangetoond. Zelfs als er vanuit moet worden gegaan dat referenten een verblijfsrecht in Italië hebben, kan in het geval van Momar niet worden verwacht dat hij naar Italië verhuist, omdat hij is gediagnostiseerd met ADHD en PPD-NOS. Een verhuizing naar Italië zal daarom schadelijk zijn voor zijn gezondheid. Eiser wijst erop dat verweerder is verzocht hierover onderzoek te laten verrichten door de Raad voor de Kinderbescherming. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom dat niet is gebeurd. Het bestreden besluit is dan ook onzorgvuldig voorbereid.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft betwist dat hij in het bezit is van een Italiaanse verblijfsvergunning als langdurig ingezetene van Italië. Evenmin heeft hij gesteld dat deze verblijfsvergunning niet meer geldig zou zijn. Verweerder mocht hier dan ook vanuit gaan.
4.2.
Uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat een derdelander ouder een afgeleid verblijfsrecht ontleent aan het verblijfsrecht dat een Unieburger van rechtswege heeft op grond van artikel 20 van het VWEU, [3] als de weigering van verblijf aan de derdelander tot gevolg zou hebben dat de Unieburger gedwongen wordt het grondgebied van de Europese Unie te verlaten. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiser en zijn Nederlandse kinderen niet binnen de reikwijdte van het arrest Chavez-Vilchez vallen, omdat eiser een Italiaanse verblijfsvergunning heeft en zijn kinderen daarom niet als gevolg van het bestreden besluit gedwongen worden het grondgebied van de Europese Unie te verlaten. Het arrest Chavez-Vilchez, of enig andere bron in het Unierecht, biedt geen aanknopingspunten voor eisers stelling dat verplaatsing van kinderen binnen de Europese Unie gelijk moet worden gesteld met het verlaten van de Europese Unie.
4.3.
Het betoog van eiser dat het aan verweerder is om aan te tonen dat de kinderen een verblijfsrecht in Italië hebben en dat de Raad voor de Kinderbescherming moet onderzoeken of een verhuizing al dan niet schadelijk is voor Momar, volgt de rechtbank niet. Deze omstandigheden zijn namelijk niet relevant in het kader van de toets aan het arrest Chavez-Vilchez. Ook als de aanvraag van eiser wordt afgewezen, bevinden beide ouders zich immers nog binnen de Europese Unie. Als Unieburgers zijn referenten vrij hun vader in Italië te bezoeken zonder dat zij gedwongen worden het grondgebied van de Europese Unie in zijn geheel te verlaten. Het Chavez-Vilchez verblijfsrecht is niet bedoeld voor onderhavige situatie. De beroepsgronden die zien op de afhankelijkheidsrelatie behoeven dan ook geen bespreking.
4.4.
Verder volgt de rechtbank eiser niet in zijn beroepsgrond dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Gelet op het bezwaar, in samenhang met het primaire besluit, was op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk dat de bezwaren niet konden leiden tot een andersluidend besluit. Verweerder heeft dan ook kunnen afzien van het horen in bezwaar.
5. Het beroep is ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
6. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
7. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 20/7654,
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 20/7655,
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.D. Pielaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Europese Unie/Europese Economische Ruimte
2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, zaaknummer C‑133/15, ECLI:EU:C:2017:354.
3.Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.