ECLI:NL:RBDHA:2021:9291
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument als gemeenschapsonderdaan en de noodzaak van materiële steun
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een burger van Bangladesh, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van haar verblijf bij haar zoon, die als burger van de Unie rechtmatig in Nederland verbleef. De aanvraag werd afgewezen omdat verweerder van mening was dat eiseres niet had aangetoond dat zij ten laste was van haar zoon in materieel opzicht. Eiseres voerde aan dat verweerder ten onrechte had getoetst aan de voorwaarden van het Vreemdelingenbesluit 2000 en dat zij niet was gehoord in de bezwaarfase.
Tijdens de zitting op 20 mei 2021 werd duidelijk dat de referent, de zoon van eiseres, in mei 2021 was overleden. De rechtbank oordeelde dat de afgifte van het verblijfsdocument een declaratoire handeling is en dat de beoordeling van de aanvraag moet plaatsvinden op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van het bestreden besluit. De rechtbank concludeerde dat verweerder onvoldoende had onderzocht of eiseres materiële steun nodig had en dat het bestreden besluit in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om opnieuw op het bezwaar te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die op € 1.496,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.