ECLI:NL:RBDHA:2021:9256

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
23 augustus 2021
Zaaknummer
NL21.4718
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het besluit tot afwijzing van de asielaanvraag van een Egyptische vreemdeling wegens onvoldoende beoordeling van relevante elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Egyptische vreemdeling, had op 28 januari 2020 een asielaanvraag ingediend, maar deze was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. Eiser stelde dat hij in Egypte meerdere keren was gearresteerd door de veiligheidsdienst en vreesde voor zijn leven bij terugkeer. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de eerdere arrestaties ten onrechte niet als relevante elementen had aangemerkt in de beoordeling van de asielaanvraag. De rechtbank benadrukte dat deze arrestaties wel degelijk verband hielden met de vrees voor vervolging en dat de geloofwaardigheid van het asielrelaas niet integraal was beoordeeld. Hierdoor kwam het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.

De rechtbank oordeelde verder dat er geen uitstel van vertrek verleend kon worden op grond van medische redenen, omdat eiser niet had aangetoond dat hij onder medisch noodzakelijke behandeling stond. De rechtbank gaf aan dat de staatssecretaris een nieuwe integrale geloofwaardigheidsbeoordeling moest uitvoeren en een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van de uitspraak. Eiser had ook proceskosten gemaakt, waarvoor de rechtbank verweerder veroordeelde tot betaling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangekondigd, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.4718

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. L.E.J. Vleesenbeek),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

ProcesverloopBij besluit van 26 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2021. Eiser is verschenen, vergezeld door zijn broer en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Chaker.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij is geboren op [geboortedag] 1988 en dat hij de Egyptische nationaliteit bezit. Op 28 januari 2020 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Aan die aanvraag ligt het volgende ten grondslag. Eiser is in 2011, 2013 en 2016 gearresteerd door de veiligheidsdienst in Egypte. De reden van de eerste arrestatie was dat hij vernielingen zou hebben aangericht. De tweede arrestatie was omdat hij moslim zou zijn en de reden van de derde arrestatie is hem niet bekend. Eiser is in Nederland op 24 januari 2020 door zijn moeder gebeld met de mededeling dat hij wordt gezocht door de veiligheidsdienst. Zij waren naar het ouderlijk huis in Egypte gekomen en hebben toen de vader van eiser mishandeld en vernielingen aangericht. Eiser vreest bij terugkeer voor zijn leven.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • eiser is op 24 januari 2020 gebeld door zijn moeder met de mededeling dat hij wordt gezocht door de veiligheidsdienst.
Verweerder volgt eiser in de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst. Verweerder acht niet geloofwaardig dat eiser op 24 januari 2020 door zijn moeder is gebeld met de mededeling dat hij wordt gezocht door de veiligheidsdienst, omdat hij hierover te summier verklaard heeft. Bovendien is een verklaring van zijn moeder niet afkomstig uit objectieve bron en ontbreekt objectief bewijs (zoals een arrestatiebevel) voor de stelling dat de veiligheidsdienst naar eiser op zoek is. Ook is niet duidelijk waarom de moeder van eiser denkt dat het de veiligheidsdienst was die eiser zocht. Bovendien heeft eiser Egypte legaal kunnen in- en uitreizen in 2019. Dit duidt er niet op dat hij in de negatieve belangstelling van de autoriteiten stond of staat. In de veertien maanden na het gestelde telefoontje op
24 januari 2020 hebben zich ook geen bijzonderheden voorgedaan.
Verweerder heeft de gestelde eerdere arrestaties niet bij de beoordeling betrokken, gelet op het tijdverloop en omdat dit voor eiser niet de reden van vertrek uit Egypte was. Bovendien wordt een causaal verband tussen die arrestaties en het telefoongesprek met zijn moeder op 24 januari 2020 niet aannemelijk geacht. En ook heeft eiser Egypte tussentijds probleemloos kunnen in- en uitreizen, wat vreemd is als eiser op de zwarte lijst bij de veiligheidsdienst zou staan. Er wordt geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000, omdat geen sprake is van een medisch noodzakelijke behandeling en niet is gebleken dat eiser niet in staat is om te reizen.
3. Op wat eiser tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd, wordt - voor zover hier relevant - hierna ingegaan.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte de eerdere arrestaties in 2011, 2013 en 2016 niet als relevante elementen heeft aangemerkt. Verweerder had dit deel van het relaas ook in de beoordeling moeten betrekken.
4.2
In paragraaf C1/4.4. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) wordt onder relevante elementen verstaan relevante gestelde gegevens die zien op de persoon van de vreemdeling en relevante gestelde gebeurtenissen. Verder staat in de Werkinstructie 2014/10 (WI 2014/10) dat een relevant element een feit of omstandigheid is dat of die raakt aan tenminste één onderwerp of verhaallijn en in verband staat met vluchtelingschap dan wel artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarbij is van belang om de kern van het asielverzoek te identificeren, welke bestaat uit de feiten, omstandigheden en/of gebeurtenissen die in verband staan met de definitie van vluchtelingschap dan wel vrees voor een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Ook is bepaald dat daarbij bedacht dient te worden dat een asielverzoek gebaseerd kan zijn op meerdere elementen, die al dan niet los van elkaar kunnen staan. Het is van belang om de geloofwaardigheid per relevant element te beoordelen. Er dient een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling plaats te vinden, waarbij alle relevante omstandigheden van het geval worden betrokken en in onderlinge samenhang gewogen.
4.3
Verweerder heeft de gestelde arrestaties door de veiligheidsdienst in 2011, 2013 en 2016 in dit geval ten onrechte niet als relevant element van het asielrelaas aangemerkt en niet in de beoordeling over de geloofwaardigheid van het relaas betrokken. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat geen standpunt is ingenomen over de geloofwaardigheid van dit deel van het relaas. De rechtbank overweegt hieromtrent dat de gestelde arrestaties door de veiligheidsdienst echter raken aan de verhaallijn van het relaas van eiser en in verband staan met vluchtelingschap dan wel vrees voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Door deze gestelde arrestaties niet als relevant element te duiden en de geloofwaardigheid van deze verklaringen in het midden te laten, heeft verweerder het relaas van eiser niet integraal op geloofwaardigheid beoordeeld. Het bestreden besluit komt om deze reden voor vernietiging in aanmerking. Dat sprake is van tijdverloop tussen de gestelde arrestaties en het incident op 24 januari 2020, leidt niet tot een ander oordeel. Dat een causaal verband tussen de gestelde arrestaties en het incident op 24 januari 2020 ontbreekt, zoals verweerder stelt, is een conclusie die pas na beoordeling van de geloofwaardigheid van zowel de gestelde arrestaties als het incident op 24 januari 2020 kan worden getrokken.
4.4
Het beroep is reeds hierom gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Omdat het geconstateerde gebrek tot gevolg heeft dat verweerder een nieuwe integrale geloofwaardigheidsbeoordeling zal moeten uitvoeren, ziet de rechtbank geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
4.5
In verband met het nieuw te nemen besluit, overweegt de rechtbank nog als volgt. Eiser heeft een beroep gedaan op artikel 64 van de Vw 2000. In het advies van het FMMU van 3 maart 2021 is vermeld dat eiser ‘bekend is met traumatische ervaring’, onder behandeling staat van medisch specialisten en medicatie gebruikt. In het voornemen stelt verweerder zich op het standpunt dat geen uitstel van vertrek wordt verleend omdat de door eiser overgelegde medische informatie dateert van 24 januari 2020. In de daartegen ingediende zienswijze is onder overlegging van nieuwe medische informatie gesteld dat eiser getraumatiseerd is en onder behandeling staat van een neuroloog, huisarts en psycholoog. Onder meer is een brief van de huisarts van eiser overgelegd van 18 maart 2021 waarin is vermeld dat eiser regelmatig gesprekken heeft met de praktijkondersteuner vanwege ‘traumatische ervaring’ en dat hij is verwezen naar de neuroloog wegens ernstige hoofdpijnklachten en dat er nog onderzoeken lopen. In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser niet heeft aangetoond dat hij thans onder medisch noodzakelijke (specialistische) behandeling staat ofwel dat hij niet in staat zou zijn om te reizen. In beroep is onder meer overgelegd een brief van het Zuyderland medisch centrum van 13 april 2021 over een bezoek van eiser aan de polikliniek neurologie van 8 februari 2021, waarin onder meer is geconcludeerd “
Linkszijdig hemibeeld (hypoesthesie en latente parese met inconistenties bij neurologisch onderzoek) mogelijks functionele origine bij posttraumatische stressstoornis/angststoornis. Aanvullende beeldvorming wordt aangevraagd.”
4.6
Op grond van artikel 6.1e van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt bij afwijzing van de eerste asielaanvraag ambtshalve beoordeeld of er reden is voor toepassing van artikel 64 van de Vw 2000. Deze ambtshalve beoordeling vindt in beginsel plaats in de meeromvattende beschikking. Volgens Werkinstructie 2018/16 wordt een verzoek om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 doorgezonden aan het Bureau Medische Advisering (BMA) en kan verweerder op grond van door de vreemdeling overgelegde medische informatie een voorlopig besluit nemen in afwachting definitieve besluitvorming op grond van het BMA-onderzoek of DT&V-onderzoek. De rechtbank is van oordeel dat de conclusie van verweerder in het bestreden besluit dat eiser niet heeft aangetoond dat hij thans onder medisch noodzakelijke (specialistische) behandeling staat gelet op de overgelegde stukken, niet juist is. Dit dient nader onderzocht te worden. Verweerder dient vervolgens in een nieuw te nemen besluit een deugdelijk onderbouwd standpunt in te nemen over de vraag of eiser in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
4.7
Aan bespreking van de overige beroepsgronden wordt niet toegekomen, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen.
4.8
De rechtbank veroordeelt verweerder op na te melden wijze in de door eiser gemaakte proceskosten.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op opnieuw op de asielaanvraag van eiser te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.