ECLI:NL:RBDHA:2021:9250

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
23 augustus 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6804
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de vergoeding van de eigen bijdrage kinderopvang door de Sociale Verzekeringsbank in het kader van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Financiën over de hoogte van de vergoeding van de eigen bijdrage kinderopvang. De eiser ontving kinderopvangtoeslag voor zijn twee kinderen en had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) die hem een vergoeding had toegekend op basis van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO (TKO). De eiser stelde dat de SVB bij de berekening van de vergoeding ten onrechte was uitgegaan van een te laag inkomen van zijn partner, wat leidde tot een te hoge eigen bijdrage. De rechtbank heeft vastgesteld dat de SVB de gegevens op de peildatum van 6 april 2020 correct had gebruikt en dat de eiser niet tijdig het juiste inkomen had doorgegeven aan de Belastingdienst/Toeslagen. De rechtbank oordeelde dat er geen grond was om de TKO in strijd met hogere regelgeving te achten en dat het beroep van de eiser op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel niet slaagde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskosten af.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 20/6804

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

de minister van Fianciën, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2020 heeft de Sociale Verzekeringsbank (SVB) namens verweerder aan eiser een vergoeding van de eigen bijdrage kinderopvang toegekend.
Bij beslissing op bezwaar van 21 september 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep bij de rechtbank ingesteld.
Eiser heeft op 29 juni 2021 een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. [A] ,
mr. [B] en [C] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiser ontvangt kinderopvangtoeslag voor de opvang van zijn twee kinderen.
2. Bij beschikking van 27 december 2019 is het voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2020 vastgesteld op € 14.387. Hierbij is verweerder uitgegaan van een inkomen van eiser van € 48.135, van een inkomen van de partner van eiser van € 0 en van 96 opvanguren per kind per maand.
3. Bij beschikking van 23 juni 2020 is het voorschot kinderopvangtoeslag naar aanleiding van een ontvangen wijziging van het geschatte inkomen, herzien naar € 10.837. Hierbij is verweerder uitgegaan van een inkomen van eiser van € 48.135 en van een inkomen van de partner van eiser van € 53.681.
4. In verband met de maatregelen tegen het Coronavirus was de kinderopvang (voor een deel) gesloten in de periode van 16 maart 2020 tot en met 7 juni 2020. Op verzoek van het kabinet is eiser echter wel doorgegaan met de betaling daarvan. De SVB heeft namens verweerder de vergoeding van de eigen bijdrage kinderopvang aan eiser toegekend op grond van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO [1] (TKO). De te vergoeden eigen bijdrage is berekend op € 410 en heeft betrekking op de periode van 16 maart 2020 tot en met
7 juni 2020. Daarbij is verweerder uitgegaan van de loongegevens en het aantal opvanguren die op 6 april 2020 (de peildatum) door de Belastingdienst/Toeslagen waren verwerkt.

Geschil5.In geschil is of verweerder bij de berekening van de hoogte van de vergoeding van de eigen bijdrage kinderopvang terecht het bij hem op 6 april 2020 bekende toetsingsinkomen heeft gebruikt.

6. Eiser stelt dat bij die berekening van een te laag inkomen van zijn partner is uitgegaan, waardoor het voorschot kinderopvangtoeslag op een te hoog bedrag is vastgesteld. Eiser heeft dus recht op minder kinderopvangtoeslag, waardoor de eigen bijdrage hoger is dan waar verweerder vanuit is gegaan. Het buitenlandse inkomen van de partner heeft eiser bovendien steeds tijdig aan de inspecteur van de inkomstenbelasting doorgegeven door middel van het doen van belastingaangifte. Belastingdienst/Toeslagen kon dus weten dat zijn partner een hoger inkomen had. Volgens eiser herkent het softwaresysteem van de Belastingdienst niet dat het buitenlandse inkomen van zijn partner meetelt voor de kinderopvangtoeslag. Volgens eiser is de fout dan ook te wijten aan de Belastingdienst. Ter zitting heeft eiser in dit verband nog gesteld dat hij geen reden had om te twijfelen aan de voorschotbeschikking van 27 december 2019. Ook stelt eiser dat hij ten onrechte niet is gehoord. Eiser doet daarnaast een beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat de overheid te kennen heeft gegeven dat de eigen bijdrage vergoed zou worden. Ter ondersteuning van zijn standpunt verwijst eiser in dit verband naar de brief van de Staatssecretaris van 4 mei 2020 [2] . Tot slot stelt eiser dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur.
7. Verweerder stelt dat voor de berekening van de vergoeding van de eigen bijdrage kinderopvang moet worden uitgegaan van de gegevens die op de peildatum waren verwerkt. Voor deze datum is gekozen om de vergoeding zo snel mogelijk te kunnen uitbetalen. Met een wijziging van het inkomen dat is doorgegeven na 6 april 2020 kan geen rekening worden gehouden.
Beoordeling van het geschil
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond kunnen verklaren en van het horen van eiser mogen afzien. Gelet op hetgeen eiser in het bezwaarschrift naar voren heeft gebracht en de van toepassing zijnde regelgeving, was er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk over de uitkomst van het bezwaar.
9. In artikel 5 van de TKO is bepaald dat de gegevens die bepalend zijn voor de hoogte van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 4, eerste lid, de gegevens zijn zoals verwerkt bij de Belastingdienst/Toeslagen op 6 april 2020.
10. In artikel 8 van de TKO is, zover hier van belang, bepaald dat bij ministeriële regeling kan worden afgeweken van artikel 5. In de Regeling nadere regels inzake de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO [3] (de Regeling) is van de mogelijkheid om de peildatum anders vast te stellen dan op 6 april 2020 gebruik gemaakt voor de situatie waarin ná 6 april 2020 voor het eerst kinderopvangtoeslag aan een ouder is toegekend over de periode van 16 maart 2020 tot en met 7 juni 2020 of voor het eerst kinderopvangtoeslag is toegekend voor een of meer volgende kinderen. Voor deze in artikel 4 van de Regeling omschreven groep is met artikel 5 van de Regeling de peildatum bepaald op 4 september 2020 in plaats van 6 april 2020 als dat leidt tot een eerste of hogere tegemoetkoming.
11. De rechtbank stelt vast dat eiser niet behoort tot de groep van ouders als bedoeld in artikel 4 van de Regeling, zodat van de peildatum 6 april 2020 moet worden uitgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder daarbij terecht uitgegaan van het toetsingsinkomen zoals verwerkt in de voorschotbeschikking van 27 december 2019, het inkomen dat op 6 april 2020 bij de Belastingdienst/Toeslagen stond geregistreerd als inkomen van eiser en zijn partner. Op grond van artikel 17 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen is het namelijk de verantwoordelijkheid van eiser om tijdig het juiste toetsingsinkomen aan de Belastingdienst/Toeslagen door te geven. Op het belang om relevante wijzigingen zo snel mogelijk door te geven, wordt door de Belastingdienst/Toeslagen standaard in zijn voorschotbeschikkingen gewezen. Zo is op pagina 1 van de voorschotbeschikking van 27 december 2019 onder het kopje “Belangrijke informatie” vermeld dat het voorschot berekend is met een schatting van het jaarinkomen en dat eiser dient te controleren of de schatting klopt. Op pagina 2 van de voorschotbeschikking is onder het kopje “Kijk of alles klopt” opgenomen dat eiser de gegevens waarmee het voorschot is berekend goed moet controleren. Als er iets niet klopte, had eiser de wijziging moeten doorgeven in “Mijn toeslagen”. De voorschotbeschikking is over het doorgeven van wijzigingen en de hoogte van het toetsingsinkomen voldoende duidelijk. Uit hetgeen eiser naar voren heeft gebracht leidt de rechtbank af dat eiser niet de juistheid van het door de Belastingdienst/Toeslagen geschatte toetsingsinkomen heeft gecontroleerd. Dit komt naar het oordeel van de rechtbank voor zijn risico. Voorts is niet in geschil dat eiser het door de Belastingdienst/Toeslagen gehanteerde nul-inkomen van zijn partner pas ná de peildatum heeft gewijzigd naar € 53.681, wat geresulteerd heeft in de voorschotbeschikking van 23 juni 2020. Dat eiser steeds tijdig aangifte inkomstenbelasting heeft gedaan, betekent niet dat de Belastingdienst/Toeslagen automatisch op de hoogte kon zijn van het juiste inkomen van zijn partner. De inspecteur van de Belastingdienst en de Belastingdienst/Toeslagen zijn immers twee verschillende bestuursorganen met verschillende taken en bevoegdheden. Pas bij de definitieve vaststelling van het recht op kinderopvangtoeslag wordt door de Belastingdienst/Toeslagen gebruik gemaakt van het door de inspecteur van de Belastingdienst vastgestelde verzamelinkomen. Op de peildatum was aldus bij verweerder bekend en verwerkt dat het gezamenlijke toetsingsinkomen € 48.135 was. Niet is gebleken dat het door de SVB toegekende bedrag van € 410, uitgaande van deze gegevens en overeenkomstig de in de TKO gegeven regels, onjuist is berekend.
12. Voor zover het beroep mede is gericht tegen de TKO zelf, overweegt de rechtbank als volgt. De TKO is een algemeen verbindend voorschrift. In artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat tegen een algemeen verbindend voorschrift geen beroep kan worden ingesteld. Deze bepaling staat echter niet in de weg aan de mogelijkheid van exceptieve toetsing.
Een algemeen verbindend voorschrift dat geen wet in formele zin is, kan door de rechter in een zaak over een besluit dat op zo’n voorschrift berust, worden getoetst op rechtmatigheid. In het bijzonder gaat het daarbij om de vraag of het voorschrift niet in strijd is met hogere regelgeving. De rechter komt tevens de bevoegdheid toe te bezien of het betreffende algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het in geding zijnde besluit. Bij die indirecte toetsing van het algemeen verbindend voorschrift vormen de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een belangrijk richtsnoer.
De intensiteit van die beoordeling is afhankelijk van onder meer de beslissingsruimte die het vaststellend orgaan heeft, gelet op de aard en inhoud van de vaststellingsbevoegdheid en de daarbij te betrekken belangen.
Als het vaststellende orgaan bij het voorbereiden en nemen van een algemeen verbindend voorschrift de negatieve gevolgen daarvan voor een bepaalde groep uitdrukkelijk heeft betrokken en de afweging deugdelijk heeft gemotiveerd, voldoet deze keuze aan het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel en beperkt de toetsing door de bestuursrechter zich in het algemeen tot de vraag of de regeling in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
13. De rechtbank is van oordeel dat er geen grond is om de TKO strijdig met hogere regelgeving te achten.
14.1
Vervolgens komt aan de orde of zich strijd voordoet met de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
14.2
In de brief van 25 maart 2020 [4] van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Financiën- Toeslagen en Douane aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal staat onder meer:
“(…) wil het kabinet de kosten compenseren die ouders nu maken voor reguliere kinderopvang, maar die door de maatregelen van het kabinet in verband met de Corona uitbraak, hun kinderen niet naar de opvang kunnen brengen.
(…)
Aan ouders die normaliter kinderopvang gebruiken, is gevraagd de
gehelefactuur aan de kinderopvang te blijven betalen. Ook als zij op dit moment niet van kinderopvang gebruik kunnen maken. De kinderopvangsector blijft daarmee in staat goede (nood)opvang te verzorgen en tegelijk zorgen we er hiermee voor dat de kinderopvangsector stabiel blijft en de draad snel weer opgepakt kan worden wanneer de samenleving terug kan keren naar de gewone situatie. Voor ouders betekent het doorbetalen dat het recht op de kinderopvangtoeslag blijft bestaan en dat terugvorderingen kinderopvangtoeslag zoveel mogelijk voorkomen worden. Ook zorgt het doorbetalen ervoor dat ouders hun plek in de kinderopvang behouden wanneer deze weer regulier opengaat.
(…)
Het kabinet realiseert zich dat wanneer ouders de factuur doorbetalen en toeslag blijven ontvangen, zij een gedeelte eigen bijdrage betalen voor een dienst die nu noodgedwongen niet geleverd wordt. Ouders die de factuur blijven doorbetalen, krijgen daarom de eigen bijdrage die ze hierbij betalen, gecompenseerd. Dit geldt zowel voor kinderdagopvang, buitenschoolse opvang, als gastouderopvang. Daarmee wordt ook voorkomen dat ouders zich genoodzaakt voelen de kinderopvang om die reden op te zeggen, met alle gevolgen van dien.”
14.3
In de nota van toelichting van de TKO staat onder meer:
“De gegevens bij de Belastingdienst/Toeslagen op de gehanteerde peildatum zullen niet altijd volledig aansluiten bij de actuele gegevens en op de facturen van de opvangorganisatie over de maanden maart, april en mei 2020 aan de ouders. Bij het opstellen van dit besluit zijn keuzes gemaakt. Een van de keuzes betreft de peildatum. Nog niet doorgegeven wijzigingen in bijvoorbeeld het inkomen kunnen niet worden verwerkt in de kinderopvangtoeslag. Dit kan effect hebben op de hoogte van het bedrag. De reguliere systematiek van herberekening, die wel geldt voor de kinderopvangtoeslag, wordt niet meegenomen in de tegemoetkoming eigen bijdrage. De tegemoetkoming zal wegens de snelheid en het beperken van de uitvoeringslast uitgaan van een definitieve vaststelling van de tegemoetkoming (niet eerst verlenen/voorschot) op basis van de peildatum.
Het kan zo zijn dat door de gekozen peildatum het besluit buitengewoon nadelig uitwerkt. Voor deze uitzonderlijke omstandigheden kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld.”
14.4
Als uitzonderlijke omstandigheden in bovengenoemde zin zijn aangemerkt de situatie dat ná 6 april 2020 voor het eerst kinderopvangtoeslag is toegekend of voor een volgend kind kinderopvangtoeslag is toegekend. Dit heeft geleid tot de uitbreiding van de kring van rechthebbenden als vermeld in overweging 10.
14.5
De rechtbank overweegt dat uit het voorgaande kan worden afgeleid dat de regering bewust heeft gekozen voor een regeling die omwille van de benodigde snelheid eenvoudig uitvoerbaar zou zijn. Hierbij is uitgegaan van de gegevens die de betrokken ouders zelf hadden aangeleverd. Uit de nota van toelichting van de TKO blijkt dat onderkend is dat feitelijke gegevens, onder meer als het gaat om het inkomen van ouders, kunnen afwijken van gegevens die bij de Belastingdienst/Toeslagen bekend zijn. Uit de nota van toelichting van de TKO kan verder worden afgeleid dat het een bewuste keuze is geweest van de wetgever om de peildatum van 6 april 2020 te handhaven en - behoudens de in artikel 8 genoemde uitzondering - geen herberekening te maken na indiening van wijzigingen na die datum, omdat op die datum alle doorgegeven wijzigingen betreffende het begin van de periode (16 maart 2020) verwerkt zouden zijn en omdat per die datum oneigenlijk gebruik van de TKO vrijwel onmogelijk zou zijn. Omdat dit onredelijk uitpakte in het geval dat ouders in de periode van 16 maart 2020 tot en met 7 juni 2020 voor het eerst kinderopvangtoeslag kregen of die toeslag voor een volgend kind voor het eerst kregen, is, zoals hiervoor is overwogen, de regeling nadien aangepast en gekozen voor vaststelling van een latere peildatum. De rechtbank is van oordeel dat bij de keuze voor de opzet van de TKO politieke en bestuurlijke afwegingen zijn gemaakt mede in verband met de tijdsdruk waaronder de regeling tot stand moest komen, waarbij de belangenafweging buiten het toetsingskader van de rechtbank valt.
14.6
Naar het oordeel van de rechtbank is de TKO niet strijdig met de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het hanteren van de door de ouders zelf aangeleverde gegevens zoals bekend op de peildatum leidt tot een zekere grofmazigheid. Het is mogelijk dat sommige ouders minder en sommige ouders meer vergoeding krijgen dan zij daadwerkelijk als eigen bijdrage hebben betaald. Het is echter niet aannemelijk geworden dat dit in het algemeen tot vergaande onevenredigheid leidt. Hierbij is ook van belang dat het geen regeling is die ingrijpt in het leven van de betrokkenen maar juist een begunstigend karakter heeft. Daar komt bij dat de vergoeding eigen bijdrage ziet op de periode van 16 maart 2020 tot en met 7 juni 2020, terwijl de kinderopvang en gastouderopvang vanaf 11 mei 2020 al weer geheel open waren en de buitenschoolse opvang vanaf die datum weer gedeeltelijk gebruikt kon worden. Vanuit de sector zijn ouders voorts grotendeels gecompenseerd voor het eventuele deel boven de maximum uurprijs [5] .
15. De rechtbank heeft overigens geen aanknopingspunten voor het oordeel dat in dit geval sprake zou zijn van een individuele en buitensporige last als bedoeld in de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en de Hoge Raad. [6]
16. De rechtbank overweegt verder dat volgens vaste rechtspraak een beroep op het vertrouwensbeginsel kan slagen als van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan
in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Niet gebleken is dat de overheid concreet en ondubbelzinnig heeft toegezegd dat in het geval van eiser de volledige eigen bijdrage zou worden vergoed, zonder dat daarbij een peildatum zou worden gehanteerd en voorbijgaand aan het feit dat het juiste toetsingsinkomen door eiser niet was doorgegeven aan de Belastingdienst/Toeslagen. Gelet hierop kan het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slagen.
17. Met betrekking tot het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel, overweegt de rechtbank dat voor een geslaagd beroep hierop een rechtens vergelijkbaar geval moet worden genoemd dat verweerder ongelijk heeft behandeld. Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat gelijke gevallen ongelijk zijn behandeld, faalt het beroep op het gelijkheidsbeginsel. Evenmin is gebleken dat sprake is van willekeur.
18. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal het beroep ongegrond worden verklaard.
Proceskosten
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, voorzitter, mr. E.I. Batelaan-Boomsma en M.C.J.A. Huijgens, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2021.
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)

Voetnoten

1.Staatsblad 2020, 134.
2.De brief van 4 mei 2020 van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de
3.Staatscourant 2020 nr. 31675.
4.De brief van 25 maart 2020 betreffende de Noodmaatregelen kinderopvang in verband met
5.Zie Aanhangsel van de Handelingen Tweede Kamer 2019-2020, nr. 3953, antwoord van de
6.Zie de bespreking hiervan in de conclusie van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad van