ECLI:NL:RBDHA:2021:9240

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2021
Publicatiedatum
23 augustus 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3820
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van aanstelling als ambtenaar vóór de ingangsdatum van de aanstelling

In deze zaak gaat het om de intrekking van de aanstelling van eiser als Technisch Gebiedsbeheerder bij de Technische Universiteit Delft, die zou ingaan op 15 november 2019. Eiser was eerder werkzaam bij de TU Delft en was in 2011 ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanstelling op 14 november 2019 door verweerder is ingetrokken, omdat eiser tijdens het sollicitatiegesprek onjuiste en onvolledige informatie had verstrekt over zijn eerdere werkbeëindiging. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het vertrouwen in eisers integriteit ontbreekt. De rechtbank concludeert dat de intrekking van de aanstelling rechtmatig was en verklaart het beroep ongegrond. Eiser had geen recht op schadevergoeding, omdat het bestreden besluit niet onrechtmatig was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3820

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Hofman-Kremer),
en

het college van bestuur van de Technische Universiteit Delft, verweerder

(gemachtigden: mr. F.W. van Herk en mr. M.J. Procé).

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2019 is eiser aangesteld met ingang van 15 november 2019 voor de duur van één jaar als Technisch Gebiedsbeheerder bij de directie [bedrijf] (hierna: de functie). Bij besluit van 14 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het aanstellingsbesluit van 28 oktober 2019 ingetrokken.
Bij besluit van 21 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2021 via een Skypeverbinding. Daaraan namen deel eiser en zijn gemachtigde. Namens verweerder namen deel de gemachtigden van verweerder, mr. G.H.J. Ter Meulen en R. Weststrate.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. De zaak gaat over de vraag of verweerder het aanstellingsbesluit van eiser mocht intrekken voordat de aanstelling inging.
Wat is er gebeurd?
2. Eiser is eerder werkzaam geweest bij de faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen (CITG) van de TU Delft. Bij besluit van 17 maart 2011 is hij ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim subsidiair onherstelbare vertrouwensbreuk. Het plichtsverzuim bestond uit het opzettelijk en wederrechtelijk binnendringen in een geautomatiseerd werk of in een deel daarvan (computervredebreuk). Dit ontslag is in rechte vast komen te staan. [1]
Eiser heeft als zzp’er in de periode juli 2018 tot november 2019 gedurende een aantal perioden bij de groenvoorziening van de TU Delft gewerkt.Eiser heeft gesolliciteerd naar de functie waarna op 8 augustus 2018 een sollicitatiegesprek heeft plaatsgevonden. Eiser werd als tweede geselecteerd en werd toen niet aangenomen. Nadat de aangenomen persoon met de functie was gestopt, is eiser gevraagd deel te nemen aan een tweede sollicitatiegesprek dat plaatsvond op 30 september 2019.
Eiser is daarop tijdelijk aangesteld in de functie met ingang van 15 november 2019 voor de duur van één jaar met een proeftijd van twee maanden. Eiser heeft als zzp’er op de functie gewerkt van 7 oktober 2019 tot en met 14 november 2019.
Verweerder heeft het aanstellingsbesluit ingetrokken op de grond dat eiser tijdens het sollicitatiegesprek onjuiste en onvolledige informatie over zijn eerdere werkbeëindiging had verstrekt.
Het advies van de bezwarenadviescommissie
3. De bezwarenadviescommissie adviseert het bezwaar gegrond te verklaren. Eiser heeft aan zijn informatieplicht voldaan door in zijn curriculum vitae (CV) te vermelden dat hij van 1993 tot 2011 werkzaam is geweest bij de TU Delft. Deze vermelding had verweerder aanleiding moeten geven in het personeelsdossier na te gaan waarom de arbeidsrelatie met eiser in 2011 is beëindigd. Van eiser kan niet worden gevergd dat hij deze ontslaggrond uit eigen beweging tijdens zijn sollicitatiegesprek meldt. Bij gebrek aan een verslag van het sollicitatiegesprek van 30 september 2019 kan niet worden vastgesteld hoe het arbeidsverleden van eiser bij de TU Delft ter sprake is gekomen. De commissie stelt vast dat eiser, naar zijn zeggen, het einde van zijn dienstverband in 2011 niet in dit sollicitatiegesprek, maar al in een eerder gevoerd sollicitatiegesprek in verband gebracht met zijn boventalligverklaring in het kader van de reorganisatie. Die informatie is onvolledig c.q. onjuist, zo stelt de commissie, maar verweerder heeft genoegen genomen met deze onjuiste c.q. onvolledige informatie en heeft daarnaar ook na het sollicitatiegesprek van 30 september 2019 geen onderzoek gedaan. Eisers arbeidsverleden is slechts door een toevallige ontmoeting met een medewerker aan het licht gekomen. De bezwarenadviescommissie acht deze gang van zaken zeer onzorgvuldig. Zij kent aan de schending door verweerder van de onderzoeksplicht naar het arbeidsverleden van eiser een zwaarder gewicht toe dan aan de verstrekking van onjuiste of onvolledige informatie door eiser.
Wat vindt verweerder?
4.1.
Verweerder is afgeweken van het advies van de bezwarenadviescommissie.
4.2.
Verweerder stelt dat een bestuursorgaan een aanstellingsbesluit voor de ingangsdatum mag intrekken, mits het belang van het bestuursorgaan zich niet langer verdraagt met effectuering van de aanstelling.
4.3.
Verweerder heeft aan zijn onderzoeksplicht voldaan door eiser in het sollicitatiegesprek op 8 augustus 2018 te vragen naar de reden van zijn vertrek bij de TU Delft. Eiser heeft toen aan ir. [A] (beoogd leidinggevende), met wie dit gesprek is gevoerd gemeld dat de reden van zijn vertrek was gelegen in een boventalligverklaring. In het sollicitatiegesprek op 30 september 2019 heeft eiser dit weer vermeld en zelfs indien dit niet het geval is, staat vast dat eiser in één van beide gesprekken heeft gemeld dat de reden van zijn vertrek was gelegen in een boventalligverklaring.
4.4.
Eiser heeft niet aan zijn informatieplicht voldaan. Eiser had, gelet op de Sollicitatiecode (NVP-code), moeten aangeven dat hem eerder strafontslag was verleend. In deze code staat:
“de sollicitant verschaft aan de organisatie de informatie die deze nodig heeft om een juist beeld te krijgen van de geschiktheid voor de vacante functie en van de vakbekwaamheid (opleiding, kennis en ervaring) en houdt geen informatie achter waarvan de sollicitant weet of behoort te begrijpen dat deze van belang is voor de vervulling van de vacante functie waarop de sollicitant solliciteert.”
Eiser wist of behoorde te weten dat deze informatie belangrijk was.
4.5.
Verweerder weegt het feit dat eiser tijdens de hoorzitting in bezwaar voor het eerst afstand heeft genomen van de computervredebreuk en spijt heeft betuigd en het feit dat de beoogd leidinggevende eisers vertrek betreurt minder zwaar dan de bezwarenadviescommissie. Verweerder heeft destijds uitgebreid onderzoek moeten laten doen naar de computervredebreuk en eiser heeft daaraan weinig medewerking verleend. Pas toen eiser de gevolgen van zijn handelen duidelijk werden, het mislopen van zijn aanstelling, heeft hij spijt betuigd.
4.6.
Verweerder hecht ook minder waarde aan het feit dat eiser in de periode van 1 juli 2018 tot september 2019 een aantal malen naar tevredenheid als zzp’r heeft gewerkt voor de TU Delft. Eiser werkte in de groenvoorziening en had geen toegang tot de IT-systemen van de TU Delft. Het ging dus om wezenlijk andere werkzaamheden dan de werkzaamheden van Technisch Gebiedsbeheerder.
4.7.
Verweerder hecht zeer grote waarde aan de integriteit van haar medewerkers en acht de in 2010 gepleegde computervredebreuk nog steeds een beletsel voor het aangaan van een arbeidsverhouding met eiser.
Wat vindt eiser?
5.1.
Eiser heeft tijdens het sollicitatiegesprek geen onjuiste of onvolledige informatie verstrekt. De heren [B] en [C] die aanwezig waren bij het sollicitatiegesprek op 8 augustus 2018 en de heer [D] die aanwezig was bij het sollicitatiegesprek op 30 september 2019 hebben verklaard dat in het gesprek, waarbij zij aanwezig waren, de vraag naar de reden van eisers vertrek bij de TU Delft in 2011 niet is gesteld en dat dit onderwerp niet aan de orde is geweest.
Eiser wijst op de door hem overgelegde schriftelijke verklaringen van [B] en van [D] . Eiser heeft in zijn CV vermeld dat hij van 1993 tot en met 2011 in dienst is geweest van de TU Delft. Verweerder heeft daarnaar geen onderzoek gedaan en dat is onzorgvuldig. In het arbeidsvoorwaardengesprek op 14 oktober 2019 is de reden van zijn eerdere vertrek bij de TU Delft ook niet aan de orde gesteld.
5.2.
Eiser stelt dat er geen sprake was van een open sollicitatie. Eiser werd op 30 september 2019 ’s ochtends gevraagd om ’s middags op gesprek te komen. De toepassing van de NVP-code is hem niet van tevoren meegedeeld. Het is bovendien nog maar de vraag of de reden van het eerdere ontslag relevant is voor de vervulling van de functie. De beoogd leidinggevende achtte eiser wel geschikt voor de functie en betreurde dat eiser weg moest. Ondanks dat eiser niet op de hoogte was van het gebruik van de NVP-code heeft hij voldaan aan de informatieplicht door alle (gevraagde) informatie te verschaffen.
Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom eiser had moeten begrijpen dat het verstrekken van informatie over zijn eerdere vertrek bij de TU Delft van belang was voor het vervullen van de functie. In die functie was de toegang tot de systemen beperkt tot de standaardwerkset, zoals in vele functies tegenwoordig het geval is. Eiser had geen toegang tot informatiegevoelige ICT-systemen. Eiser zal zijn gedraging niet meer herhalen, omdat hij nu gebruik kan maken van de klokkenluidersregeling. Hij heeft bewezen om te kunnen gaan met vertrouwelijke informatie.
Eiser is destijds klokkenluider geweest over misstanden bij de TU-Delft en daarmee is niets gedaan. Dit was de facto integer handelen.
5.3.
Verweerder heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Eiser was al vele maanden naar tevredenheid van de werkgever werkzaam voor de TU Delft. Pas nadat hij werd herkend door een medewerker is de aanstelling ingetrokken. Het had in de rede gelegen eiser eerst te vragen naar zijn visie. Dit is ten onrechte nagelaten.
5.4.
Verweerder heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel. Eiser was al vele maanden werkzaam voor verweerder en had toen uit hoofde van zijn functie toegang tot de computersystemen. Niet is gebleken dat hij daar misbruik van heeft gemaakt. Hij had ook slechts toegang tot een gedeelte van de computersystemen. Hij mocht erop vertrouwen dat een tijdelijke aanstelling geen probleem zou zijn.
Verweerder heeft willekeurig en in strijd met het verbod van détournement de pouvoir gehandeld. Een eerdere overtreding, waarvan in het geval van eiser geen sprake was, mag eiser niet nogmaals worden tegengeworpen.
5.5.
Verweerder heeft gehandeld in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Eisers belang weegt zwaarder dan het belang van verweerder om de aanstelling in te trekken. Eiser is een jaar lang verstoken van inkomen en mag ook niet meer als ZZP’er door verweerder worden ingehuurd. Eiser verzoekt daarom ook om schadevergoeding wegens gederfde inkomsten en immateriële schadevergoeding.
5.6.
Verweerder heeft gehandeld in strijd met het verbod van vooringenomenheid. De collega die eiser heeft herkend heeft een persoonlijk belang bij het niet in dienst nemen van eiser. Deze collega was ook betrokken bij de kwestie die in 2010/2011 speelde.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Heeft eiser onjuiste informatie verstrekt?
6.1.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft ten aanzien van de intrekking van aanstellingsbesluiten eerder uitgemaakt dat de betrokkene er in beginsel aanspraak op kan maken dat hij de werkzaamheden ook daadwerkelijk mag aanvangen. Dat is slechts anders, wanneer sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat het belang van het betrokken bestuursorgaan zich niet langer verdraagt met de effectuering van die aanstelling. De rechter heeft in zo’n geval te beoordelen of de grond waarop verweerder die omstandigheden aanwezig acht deugdelijk is en of verweerder overigens in redelijkheid niet tot het besluit heeft kunnen komen. [2]
6.2.
Van de sollicitatiegesprekken op 8 augustus 2018 en 30 september 2019 zijn geen verslagen opgesteld. De rechtbank stelt vast dat eiser tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft gezegd dat hij in het sollicitatiegesprek op 30 september 2019 niets heeft verklaard over zijn arbeidsverleden bij de TU Delft, maar dat hij in een eerder sollicitatiegesprek voor dezelfde functie een hem in dat gesprek gestelde vraag naar de reden voor zijn ontslag in 2011 heeft beantwoord met een verwijzing naar zijn boventalligverklaring.
Verweerder mocht van deze eerste verklaring van eiser uitgaan en de latere ontkenning van eiser dat hij dit heeft gezegd niet geloofwaardig achten. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de bezwarenadviescommissie bestond uit drie leden, die blijkens het advies en het hoorverslag eiser hebben horen zeggen dat hij in een eerder sollicitatiegesprek voor dezelfde functie een hem in dat gesprek gestelde vraag naar de reden voor zijn ontslag in 2011 heeft beantwoord met een verwijzing naar zijn boventalligverklaring.
Heeft eiser zijn informatieplicht geschonden?
6.3.
Nu de rechtbank aannemelijk acht dat eiser in ieder geval in het eerste sollicitatiegesprek op 8 augustus 2018 niet de waarheid heeft gesproken over de reden van zijn vertrek bij de TU Delft in 2011, kan de vraag of eiser bij de sollicitatiegesprekken uit eigen beweging melding had moeten maken van zijn strafontslag in 2011 onbeantwoord blijven. Verweerder is op goede gronden voorbij gegaan aan de opvatting van de bezwarenadviescommissie dat bij een begunstigend besluit als een aanstellingsbesluit op de werkgever een onderzoekplicht rust tot verificatie van de inlichtingen die een sollicitant geeft. Noch daargelaten of de werkgever zonder toestemming van een sollicitant bevoegd zou zijn tot het doen van zo’n onderzoek naar persoonsgegevens. Een beoogd werkgever mag ervan uitgaan dat een sollicitant naar waarheid inlichtingen verstrekt.
6.4.
Nu eiser onjuiste informatie heeft verstrekt heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zijn belang zich niet langer verdraagt met de effectuering van het aanstellingsbesluit. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het vertrouwen in eisers integriteit ontbreekt.
Is het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden?
6.5.
De rechtbank volgt het standpunt van eiser dat hij voorafgaande aan het primaire besluit had moeten worden gevraagd naar zijn zienswijze. Dit gebrek is echter in de bezwaarfase hersteld doordat eiser in die bezwaarfase zijn standpunt schriftelijk en mondeling naar voren heeft kunnen brengen en eiser daardoor niet in zijn belang is geschaad.
Is het vertrouwensbeginsel geschonden?
6.6.
De rechtbank is van oordeel dat in het feit dat eiser vóór de intrekking van het aanstellingsbesluit al vele maanden werkzaam was voor verweerder en hij toen toegang had tot de computersystemen en daar geen misbruik van heeft gemaakt, geen toezegging is gelegen dat het aanstellingsbesluit ook daadwerkelijk zou worden geëffectueerd. Verweerder was op dat moment immers nog niet op de hoogte van de reden waarom eiser in 2011 ontslag was verleend.
Is sprake van willekeur of détournement de pouvoir?
6.7.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet heeft onderbouwd waarom verweerder zijn bevoegdheid om het aanstellingsbesluit in te trekken heeft gebruikt voor een ander doel dan te voorkomen dat het aanstellingsbesluit van eiser, in wie verweerder geen vertrouwen meer heeft, wordt geëffectueerd. Van het nogmaals tegenwerpen van een eerder strafontslag is geen sprake. Het gaat om verzwijgen van de reden waarom eiser in 2011 is ontslagen.
Heeft verweerder gehandeld in strijd met het verbod van vooringenomenheid?
6.8.
Hetgeen eiser heeft gesteld over vooringenomenheid heeft geen betrekking op verweerder maar op een collega die eiser heeft herkend en heeft gemeld waarom eiser in 2011 was ontslagen. Hieruit kan niet worden afgeleid dat verweerder bij het nemen van het besluit tot intrekking van het aanstellingsbesluit vooringenomen was jegens eiser.
Heeft verweerder het evenredigheidsbeginsel geschonden.
6.9.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn belang om het aanstellingsbesluit van eiser niet te effectueren, omdat hij zeer grote waarde hecht aan de integriteit van zijn werknemers, zwaarder mocht laten wegen dan het belang van eiser om zijn tijdelijke aanstelling te effectueren en de inkomsten daaruit te genieten.
6.10.
De rechtbank concludeert dat verweerder het aanstellingsbesluit mocht intrekken. Het beroep is ongegrond.
6.11.
Omdat eiser geen gelijk krijgt hoeft verweerder niet de proceskosten van eiser te vergoeden.
6.12.
Het verzoek van eiser om verweerder te veroordelen tot vergoeding van schade als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, komt niet voor inwilliging in aanmerking omdat niet aan het bepaalde onder a van dit artikellid is voldaan. Het bestreden besluit is niet onrechtmatig. Gelet hierop bestaat er geen grond voor het veroordelen van verweerder tot vergoeding van schade.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 februari 2015, ECLI:NL:2015:557
2.Uitspraak van de CRvB van 2 april 2004, ECLI:NL:2004:AO7753