ECLI:NL:RBDHA:2021:9217

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2021
Publicatiedatum
23 augustus 2021
Zaaknummer
AWB 20/9625
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van vermeende schijnrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Surinaamse vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar partner, referent, in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd echter afgewezen omdat de staatssecretaris van mening was dat er geen duurzame en exclusieve relatie bestond tussen eiseres en referent, en dat hun huwelijk was aangegaan met als enig doel het verkrijgen van verblijfsrecht voor eiseres in Nederland.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres en referent elkaar via het internet hebben leren kennen en sinds april 2016 een relatie hebben. Eiseres woont in Suriname en heeft twee volwassen zonen. De rechtbank heeft de eerdere afwijzing van de aanvraag in 2019 door de staatssecretaris in aanmerking genomen, waarbij werd geconcludeerd dat er sprake was van een schijnrelatie. Eiseres heeft in haar opvolgende aanvraag bewijsstukken overgelegd, waaronder een verklaring van referent en screenshots van communicatie, maar de rechtbank oordeelde dat deze onvoldoende waren om de oprechtheid van hun relatie aan te tonen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris terecht de aanvraag heeft afgewezen, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat er een echt familieleven bestaat tussen haar en referent. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/9625 (beroep)
[V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] 1960, van Surinaamse nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: mr. A.G. Kleijweg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. D. Reimerink).

Procesverloop

In een besluit van 10 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij [referent] afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is in een besluit van 8 december 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 29 december 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Referent heeft deelgenomen via een Skype-voor-bedrijven-videoverbinding. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

Wat ging er aan deze procedure vooraf?
1. Eiseres en referent hebben elkaar via het internet leren kennen en hebben verklaard sinds april 2016 een relatie te hebben. Eiseres woont in Suriname. Zij heeft twee volwassen zonen die hun eigen gezin hebben. Referent heeft de Nederlandse nationaliteit, geen kinderen en is gepensioneerd.
2. Eiseres heeft op 4 januari 2019 een eerste aanvraag tot verlening van een mvv voor verblijf bij referent gedaan. Op 4 juli 2019 heeft verweerder in dat verband gehoren afgenomen bij eiseres en referent. Verweerder heeft deze aanvraag in een besluit van 5 augustus 2019 afgewezen omdat er volgens verweerder geen sprake was van een duurzame en exclusieve relatie tussen eiseres en referent. Ook is volgens verweerder aannemelijk dat zij een schijnrelatie hadden: een relatie die is aangegaan met als enig oogmerk eiseres een verblijfsrecht in Nederland te verschaffen. In een besluit van 10 januari 2020 heeft verweerder het bezwaar tegen eerdergenoemd besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft in dat verband van belang geacht dat eiseres en referent tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd over hun kennismaking, vrije tijdsbesteding en op welke wijze en met wie zij de feestdagen hebben doorgebracht. Vervolgens heeft eiseres het beroep dat zij had ingesteld, ingetrokken.
3. Op 3 februari 2020 zijn eiseres en referent in Nederland getrouwd.
4. Verweerder heeft de opvolgende aanvraag van eiseres afgewezen omdat de relatie tussen eiseres en referent en later het huwelijk volgens verweerder zijn aangegaan met als enig oogmerk om eiseres verblijfsrecht in Nederland te verschaffen.
Beoordeling rechtbank
5. Eiseres voert aan dat verweerder in zijn beoordeling een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd. Verweerder heeft namelijk ten onrechte de bewijslast om aan te tonen dat er geen sprake is van een schijnhuwelijk bij eiseres neergelegd.
6. Met het intrekken van het beroep van eiseres tegen het besluit van 10 januari 2020 is in rechte vast komen te staan dat er destijds geen duurzame en exclusieve relatie was tussen eiseres en referent en dat sprake was van een schijnrelatie. Dit betekent dat de rechtbank een schijnrelatie tussen eiseres en referent als vertrekpunt neemt in haar beoordeling. Alhoewel op zichzelf niet valt uit te sluiten dat nadien alsnog een relatie tussen hen is ontstaan - met een ander doel dan enkel het verschaffen van een verblijfsrecht voor eiseres in Nederland -, is het in het kader van de opvolgende aanvraag aan eiseres om dit aan te tonen. [1] Hierin is eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. De rechtbank legt dat hierna uit.
7. Eiseres heeft bij haar opvolgende aanvraag een door referent opgestelde verklaring die door verschillende buren is ondertekend, overgelegd. Zij stelt hiermee bewijs te hebben geleverd van haar verblijf bij en onafscheidelijkheid van referent van 26 november 2019 tot en 23 februari 2020. Ook heeft zij screenshots van telefonische oproepen en tekstberichten over en weer overgelegd. Deze stukken en het feit dat eiseres en referent op 3 februari 2020 zijn getrouwd, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank de conclusie van verweerder dat zij en referent enkel met elkaar zijn getrouwd om eiseres verblijfsrecht in Nederland te verschaffen. De oprechtheid van hun relatie is dan ook niet vast komen te staan omdat onvoldoende verklaring is gegeven voor de tegenstrijdigheden die tijdens de gehoren op 4 juli 2019 in de eerste procedure naar voren zijn gekomen. Bij die stand van zaken was er naar het oordeel van de rechtbank ook geen aanleiding om eiseres en referent nogmaals te horen over hun relatie.
8. Anders dan eiseres stelt, slaagt haar beroep op artikel 8 van het EVRM [2] niet. Verweerder heeft namelijk niet ten onrechte geoordeeld dat eiseres het gestelde familieleven tussen haar en referent niet heeft aangetoond.
9. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan van horen worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Hiervan is slechts sprake als op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend oordeel. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat daarvan sprake is in de onderhavige zaak.
10. Slotsom van het voorgaande is dat verweerder de aanvraag van eiseres mocht afwijzen.
11. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt geen gelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Doets, rechter, in aanwezigheid van R.C. Kroeze, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift aan partijen verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 september 2012, https://www.raadvanstate.nl/@86736/201112114-1-v4.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.