ECLI:NL:RBDHA:2021:9214

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2021
Publicatiedatum
23 augustus 2021
Zaaknummer
AWB 21/104
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor jongvolwassenen in gezinsverband

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de aanvraag van eiseres, een jongvolwassen vrouw van Oekraïense nationaliteit, voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) bij haar moeder in Nederland. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden van het jongvolwassenbeleid. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds november 2017 bij haar vader woont en niet in gezinsverband met haar moeder samenleeft. Eiseres voerde aan dat zij een sterke band met haar moeder heeft en dat de scheiding tussen hen niet vrijwillig was, maar de rechtbank oordeelde dat de scheiding wel degelijk vrijwillig was en dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat eiseres niet onder het jongvolwassenbeleid valt, omdat zij niet in gezinsverband met haar moeder samenleeft. Daarnaast werd het beroep van eiseres op schending van de hoorplicht verworpen, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/104
[V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiseres],
geboren op [geboortedatum] 1998, van Oekraïense nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: mr. N. Vreede),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. D. Reimerink).

Procesverloop

Met het besluit van 1 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij referente [referente] (moeder) afgewezen. Het bezwaar is met het besluit van 14 december 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 7 januari 2021 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres tegen dit besluit ontvangen.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2021. Eiseres heeft via een Skype-voor-bedrijven-videoverbinding deelgenomen en zij werd bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Namens verweerder was ook mr. A. de Graaf aanwezig. Van de zijde van eiseres waren moeder en haar [partner] op de zitting aanwezig. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Wat ging er aan deze procedure vooraf?
1. Eiseres beoogt verblijf bij haar moeder. Haar moeder woont sinds juni 2017 in Nederland bij haar Nederlandse partner. Moeder heeft in haar eigen aanvraag voor verblijf bij haar partner naar voren gebracht dat eiseres een volwassen en zelfstandige vrouw is. Haar dochter werkt fulltime maar het is lastig om rond te komen van haar salaris. Om die reden woont haar dochter samen met haar vader.
2. Eiseres heeft op 19 februari 2020 een mvv aangevraagd om bij haar moeder te kunnen verblijven.
3. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet onder het jongvolwassenbeleid valt omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden. Er is niet gebleken dat eiseres met haar moeder in gezinsverband samenleeft en dat eiseres niet in haar eigen onderhoud voorziet.
Juridisch kader
4. Het beleid van verweerder in B7/3.8.1. van de Vreemdelingencirculaire luidde ten tijde van het bestreden besluit als volgt:
“De IND neemt familie- en gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als het meerderjarige kind:
  • Jongvolwassen is;
  • met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
  • niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en
  • geen zelfstandig gezin heeft gevormd.”
Beoordeling van de rechtbank
5. Tussen partijen is niet in geschil dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar moeder. Verder staat vast dat er een familierechtelijke relatie is tussen eiseres en haar moeder. Het geschil beperkt zich dan ook tot de vraag of eiseres onder het jongvolwassenbeleid van verweerder valt. In dat verband staat niet ter discussie dat eiseres jongvolwassen is, ten tijde van de aanvraag was eiseres 21 jaar, en dat eiseres geen zelfstandig gezin heeft gevormd door het aangaan van een huwelijk of relatie. De rechtbank zal daarom eerst beoordelen of eiseres in gezinsverband met haar moeder samenleeft.
Valt eiseres onder het jongvolwassenbeleid van verweerder?
6. Uit Werkinstructie 2020/16 van verweerder (hierna: WI 2020/16) volgt dat bij de beoordeling of eiseres met haar moeder in gezinsverband samenleeft, het moment van binnenkomst van de moeder in Nederland leidend is en dat daarbij ook uitdrukkelijk de gezinssituatie ten tijde van het vertrek van moeder uit Oekraïne moet worden betrokken. Daarnaast wordt bezien of zich na binnenkomst van moeder in Nederland omstandigheden hebben voorgedaan waardoor kan worden aangenomen dat van samenleving in gezinsverband niet langer sprake is. Als de scheiding tussen eiseres en haar moeder een vrijwillig karakter heeft, wordt deze scheiding anders gewogen dan wanneer de scheiding een gedwongen karakter heeft. [1]
7. Op de zitting is besproken dat het in beginsel niet vereist is dat jongvolwassen en hun ouders feitelijk samenwonen om onder het jongvolwassenbeleid te vallen. Dit is dan ook niet langer tussen partijen in geschil. Verweerder heeft op de zitting naar voren gebracht dat het studeren en wonen in Kiev vanaf juni 2017 niet zozeer aan eiseres wordt tegengeworpen, maar dat het feit dat zij vanaf november 2017 met haar vader samen is gaan wonen in [woonplaats] maakt dat eiseres niet langer in gezinsverband met haar moeder samenleeft.
8. Eiseres voert aan dat de samenwoning met haar vader niet betekent dat zij daardoor niet langer met haar moeder in gezinsverband samenleeft. Een kind kan namelijk tot het gezin van de vader en de moeder behoren. Eiseres heeft een zeer sterke band met haar moeder en zij hebben dagelijks contact. De opmerking van moeder in haar eigen aanvraag over de zelfstandigheid en volwassenheid van haar dochter moet dan ook worden gelezen in de context van het spreken van een trotse moeder over haar dochter. De reden dat eiseres niet eerder een aanvraag voor verblijf bij haar moeder heeft ingediend, is dat de partner van haar moeder over de mogelijkheden hieromtrent door verweerder verkeerd is geïnformeerd.
9. Anders dan eiseres stelt, is de rechtbank van oordeel dat eiseres vanaf het moment dat zij met haar vader is gaan samenwonen in [woonplaats] , niet langer in gezinsverband samenleeft met haar moeder. Op dat moment is zij namelijk in gezinsverband gaan samenleven met haar vader en is van samenleving in gezinsverband met haar moeder geen sprake meer. Verder heeft verweerder in redelijkheid waarde kunnen hechten aan het feit dat de scheiding van eiseres en haar moeder vrijwillig was. De moeder van eiseres ging in juni 2017 bij haar partner in Nederland wonen en eiseres is, na het staken van het studeren en wonen in Kiev vanaf juni 2017, in november 2017 bij haar vader wonen. De rechtbank begrijpt dat moeder haar dochter graag in 2017 al mee had willen nemen naar Nederland, maar dit betekent niet dat de scheiding hen geen vrijwillige keuze was in de zin van WI 2020/16. De enkele niet onderbouwde stelling dat de partner van moeder door verweerder verkeerd is geïnformeerd over de mogelijkheden van eiseres om verblijf bij haar moeder te realiseren, maakt niet dat verweerder gezinsleven tussen de moeder en eiseres had moeten aannemen. Hetzelfde geldt voor de stelling dat haar vader met zijn nieuwe vrouw gaat samenwonen en geen rol als vader vervult in het leven van eiseres.
10. De conclusie is dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat eiseres niet onder het jongvolwassenbeleid valt, omdat zij niet langer in gezinsverband samenleeft met haar moeder. De vraag of moeder eiseres financieel is blijven ondersteunen en eiseres niet in haar eigen onderhoud voorziet, behoeft om die reden geen verder bespreking meer.
Schending hoorplicht?
11. Wat betreft het beroep van eiseres op de schending van de hoorplicht overweegt de rechtbank dat van het horen in bezwaar slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef, en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht mag worden afgezien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De rechtbank is, gelet op dat wat hiervoor is overwogen van oordeel dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat verweerder daarom van horen heeft kunnen afzien. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
12. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren, omdat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat eiseres niet onder het jongvolwassenbeleid valt.
13. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Doets, rechter in aanwezigheid van R.C. Kroeze, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.WI 2020/16, paragraaf 3.4 Meerderjarige kinderen, p. 12.