2.4.Tussen partijen is niet in geschil dat JDJ op 17 januari 2019 aan Atrium heeft medegedeeld dat een van haar medewerkers elders aan de slag zou gaan en dat hij de diverse VvE’s die hij beheerde, heeft benaderd om met hem over te stappen naar zijn nieuwe werkgever. Dat het ging om [A] is ook niet in geschil. Afgaande op de stellingen van JDJ is deze gang van zaken op 17 januari 2019 slechts algemeen besproken. Nog niet is besproken om hoeveel VvE’s het ging en welke VvE’s, zoals ook blijkt uit onderstaande getuigenverklaringen.
[E] , bestuurder van BKS en opgeroepen als getuige door JDJ, verklaarde:
“(…) We zijn vanaf het begin duidelijk en helder geweest dat er een medewerker had opgezegd en VVE’s had meegenomen. Ook hebben we aangegeven dat er een grote huurklant had opgezegd. Daar hebben we het over gehad. Dat is later nog diepgaander besproken. Aanvankelijk is het beestje nog niet bij de naam genoemd. Later, op 14 maart, hebben we dat wel gedaan. Dat was een afspraak met de heer [F] , mijn vader en ik en de heer [C] . Dat vond plaats op het nieuwe kantoor van HNK. Toen is het specifieker besproken. (…)”
U vraagt mij hoe duidelijk het voor Atrium is geweest dat er VVE’s hadden opgezegd. Vanaf de eerste gesprekken is er in het algemeen over opzeggingen gesproken. Toen zijn er nog geen VVE’s bij naam genoemd. (…)”
De door Atrium opgeroepen getuige, [C] , heeft hierover als volgt verklaard:
“We hebben op 17 januari 2019 in HNK, tijdens een eerste gesprek, gesproken over het vertrek van de heer [A] . Hij was personeel geweest bij NAVB (later JDJ). We hebben gevraagd of ze hem nog gingen aanpakken. Dat vond ik van belang, want als een medewerker (…) klanten benadert is het goed om te kijken of daar juridisch iets tegen kan worden gedaan (…). Over de vier VVE’s is niets concreets besproken. Die namen zijn niet de revue gepasseerd. Ik heb vragen gesteld om na te gaan of de portefeuille dezelfde omvang zou behouden. De vier VVE’s die uiteindelijk zijn vertrokken zijn met de heer [A] mee gegaan. (…)”
2.4.1.Uit het whatsapp-bericht van 12 maart 2019 (zie 2.3.3) volgt dat het concept van de koopovereenkomst aanleiding was om op 14 maart 2019 om de tafel te zitten.
2.4.2.Volgens JDJ is tijdens die bespreking op 14 maart 2019 de lijst met de VvE’s (de latere bijlage 1 bij de koopovereenkomst) in detail besproken, waarbij ook de opzeggingen van de vier VvE’s specifiek aan bod zijn gekomen. JDJ wijst in dit verband op de volgende getuigenverklaringen:
“U vraagt mij wat er is besproken over de opzeggingen. Dan wil ik met name de bespreking van 14 maart 2019 noemen. Die was op HNK, het nieuwe kantoor. Daarbij waren aanwezig de heren [B] , [F] , [C] en ik. Toen is gesproken over het personeel en dergelijken. En ook over de VVE’s is gesproken.
Besproken is dat de heer [A] weg zou gaan en VVE’s zou meenemen. Wat ik mij nog herinner, is dat we de bespreking af en toe moesten onderbreken omdat de heer [C] aantekeningen maakte op zijn laptop.
Het moet bijna wel dat de VVE’s met naam en toenaam zijn genoemd. Dat kan bijna niet anders, omdat het ook over [A] is gegaan.
(…) we hadden lijsten bij ons. Die zijn besproken en we hebben dus specifiek over de VVE’s gesproken en daarbij de VVE’s bij naam genoemd. (…)
“Later zijn mijn vader en ik op kantoor bij [C] geweest en is er een verzoek voor een due diligence gedaan. Er zijn toen stukken verstuurd, waaronder een omzetprognoselijst. Met daarop VVE’s die door een medewerker zouden worden meegenomen. Daar is de omzet toen op aangepast. We hebben de lijst doorgelopen, en dan zie je dat de omzet daalt. Bijvoorbeeld [VVE1] ging na het eerste kwartaal weg. Dan hebben we benoemd dat de omzet alleen voor het eerste kwartaal is vermeld. En van bijvoorbeeld [VVE4] is zelfs genoemd dat die onterecht op de lijst stond. Dat was op de 14 maart.
(…)
Mr. Van der Gun: Klopt het dat dat die lijst op 14 maart is doorgenomen?
G(getuige, [E] , rechtbank)
: Dat klopt.
Mr. Van der Gun: Zijn dan ook de VVE’s op die lijst besproken?
G: Ja dat klopt. We zijn de hele lijst langsgelopen. (…)
Getuige [F] , de accountant van onder meer JDJ, heeft als volgt verklaard:
“U vraagt mij in hoeverre Atrium is geïnformeerd over het vertrek van de VVE’s. Ik weet dat er vier VVE-namen zijn genoemd. Daarvan ken ik er maar drie. Dat zijn [VVE1] , [VVE3] en [VVE4] . De vierde was mij niet bekend. Dat wil niet zeggen dat die niet is besproken, maar ik kan het mij niet herinneren. Er is besproken dat de VVE’s meegingen met [A] . Hij had ontslag genomen en ging elders werken. Hij had deze klanten benaderd en meegenomen. Dit is op 14 maart besproken. Dat was in het pand waar BKS Beheer ook was gevestigd, maar dan beneden in de hal. Daarbij waren aanwezig [D] , [B] , ik en de heer [C] .”
[F] heeft verder verduidelijkt dat hij met ‘ [A] ’ de heer [A] bedoelt.
2.4.3.Hoewel deze verklaringen de stelling van JDJ ondersteunen dat op 14 maart 2019, dus voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst, aan Atrium is medegedeeld dat de vier VvE’s hadden opgezegd, is de rechtbank van oordeel dat deze verklaringen, ook bezien in onderling verband, onvoldoende zijn om te concluderen dat JDJ erin is geslaagd bewijs te leveren van deze stelling. Dat licht zij toe als volgt.
2.4.4.Allereerst constateert de rechtbank dat alleen [F] specifiek over de vier VvE’s (althans drie ervan) heeft verklaard, terwijl de heren [B, D en E] voornamelijk omstandigheden lijken te benoemen waaruit zou blijken dat de opzegging van de VvE’s wel moet zijn besproken. Daarnaast worden voornoemde getuigenverklaring tegengesproken door de verklaring van [C] . Hij heeft bestreden dat de lijst in bijlage 1 specifiek is besproken en dat de opzeggingen van de vier VvE’s daarbij aan bod zijn gekomen. [C] heeft als getuige onder meer als volgt verklaard:
“(…) Dan de bespreking van 14 maart 2019. Dat is de bespreking waar ik met mijn laptop heb genotuleerd. Bij ons op kantoor is toen gesproken over de koopovereenkomst. Die zijn we van boven naar beneden doorgelopen. De aantekeningen die ik heb gemaakt heb ik gedeeld met de aandeelhouders. Daarin stonden de opmerkingen van de wederpartij op de koopovereenkomst. Er is met geen woord gesproken over het vertrek van de VVE’s. Een dag later heb ik nog naar een lijst gevraagd van ontevreden VVE’s. Het doel van de wederpartij op 14 maart 2019 was namelijk om de garantieclausule te beperken. (…)
2.4.5.Bovendien heeft [C] kort na de bespreking verslag uitgebracht naar de achterban van Atrium. Opvallend is dat in de e-mail van 14 maart 2019 11:11 uur niet over de (vier) vertrokken VvE’s of over [A] wordt gesproken (zie punt 2.3.5). Dat zou echter wel voor de hand hebben gelegen als er daarover inderdaad – zoals JDJ stelt – uitvoerig is gesproken. De verslaglegging van [C] is namelijk behoorlijk uitgebreid en het vertrek van de VvE, laat staan vier VvE’s, mag als een belangrijk onderwerp worden beschouwd. In de e-mail van 15 maart 2019 (zie punt 2.3.7) is ook met geen woord gerefereerd aan VvE-opzeggingen of aan [A] , terwijl ook dat verslag redelijk uitgebreid is. Het is niet aannemelijk dat [C] is vergeten om mee te delen dat een aantal VvE’s zijn vertrokken met [A] of dat bewust heeft verzwegen. Ook in het whatsapp-bericht van [C] aan [B] (zie punt 2.3.6) van 14 maart 2019 wordt niet gerefereerd aan VvE-opzeggingen of [A] , terwijl uit het whatsapp-bericht van
[B] van 18 maart 2019 juist lijkt te volgen dat er maar één VvE heeft opgezegd. Naar het oordeel van de rechtbank ondersteunen voornoemde omstandigheden de verklaring van [C] en zaaien deze omstandigheden juist twijfel over de juistheid van de getuigenverklaringen dat de vier VvE-opzeggingen op 14 maart 2019 specifiek zijn besproken.
2.4.6.JDJ heeft er nog op gewezen dat [I] bij de ondertekening op 20 maart 2019 – althans volgens de getuigen die door JDJ zijn opgeroepen – heeft gevraagd waarom JDJ niet heeft opgetreden tegen [A] . Volgens JDJ ligt daarin een aanwijzing besloten dat Atrium wel op de hoogte was van de kwestie [A] . Atrium heeft echter erkend dat zij op de hoogte was van de kwestie [A] . Dat wil niet zeggen dat uit de opmerking van [I] kan worden opgemaakt dat Atrium ook wist hoeveel en welke VvE’s hadden opgezegd en met [A] mee zouden gaan.
2.4.7.Ten slotte merkt de rechtbank op dat [D] als bestuurder van JDJ is aan te merken als een partijgetuige, waardoor zijn verklaring geen bewijs kan opleveren in het voordeel van JDJ (en slechts kan dienen als aanvulling van onvolledig bewijs). Hoewel dat voor de heren [E] (die bestuurder van BKS is) en [F] (die in opdracht van JDJ werkzaamheden heeft verricht) anders ligt, waren zij zeer nauw betrokken bij JDJ. [E] is de zoon van [D] en bestuurder van BKS, terwijl [F] in opdracht van JDJ werkzaamheden (heeft) verricht. De rechtbank houdt er dus rekening mee dat hun verklaringen daardoor mogelijk zijn gekleurd.