ECLI:NL:RBDHA:2021:9200

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
20 augustus 2021
Zaaknummer
20/5362
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van bijzondere bijstand voor tandartskosten in verband met voorliggende voorziening

In deze zaak heeft eiseres, woonachtig te [woonplaats], een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand in de kosten van een tandheelkundige behandeling, specifiek voor een frameprothese. De aanvraag werd op 19 mei 2020 door het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer afgewezen, met als reden dat de behandeling niet noodzakelijk was volgens een advies van tandarts R. El Barzouhi. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond bij een besluit op 17 juli 2020. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) in beginsel een voorliggende voorziening is voor tandheelkundige kosten, wat betekent dat bijzondere bijstand niet kan worden verleend als de zorg niet door de Zvw wordt vergoed. De rechtbank oordeelde dat het college in dit geval terecht had afgewezen, omdat de kosten van de tandheelkundige behandeling niet als bijzondere noodzakelijke kosten konden worden aangemerkt. Eiseres voerde aan dat de eigen behandelend tandarts niet was geraadpleegd, maar de rechtbank oordeelde dat het college op het advies van de externe tandarts mocht afgaan.

De rechtbank concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om te oordelen dat het college zijn beleid niet correct had toegepast. Eiseres had ook geen zeer dringende redenen aangevoerd die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 19 augustus 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5362

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres(gemachtigde: mr. drs. J.E. Graniewski),

en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: M. Roodhorst).

Procesverloop

Bij besluit van 19 mei 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (Pw) in de kosten van de eigen bijdrage voor een tandheelkundige behandeling (een frameprothese) afgewezen.
Bij besluit van 17 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de gedingstukken toegestuurd en een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft bij brief van 1 december 2020 een aanvulling op de beroepsgronden ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, omdat partijen duidelijk hebben gemaakt geen gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord.
Van de kant van eiseres is bij brief van 5 februari 2021 nog een aanvullende schriftelijke toelichting gegeven. Daarna heeft de rechtbank het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten en de uitspraakdatum bepaald op heden.

Overwegingen

1.1
Eiseres heeft op 21 januari 2020 bijzondere bijstand aangevraagd voor een tandheelkundige behandeling in de vorm van plaatsing van een frame kunstgebit. Bij de aanvraag was een kostenbegroting van de tandarts gevoegd. De totale kosten werden begroot op € 1.116,46. De ziektekostenverzekeraar van eiseres zou maximaal € 222,35 vergoeden. De aanvraag om bijzondere bijstand ziet op het restant van € 894,11.
1.2
Verweerder heeft de aanvraag om advies voorgelegd aan tandarts R. El Barzouhi. Uit het advies van 15 mei 2020 blijkt dat de behandeling reeds is uitgevoerd en dat het frame kunstgebit is geplaatst. Volgens de adviserend tandarts was de uitgevoerde behandeling niet noodzakelijk. Een partiële plaatprothese zou de goedkoopst adequate behandeling zijn. Deze is goedkoper en iedere keer makkelijk uit te breiden, aldus de adviserend tandarts.
2. Onder verwijzing naar genoemd advies heeft verweerder de aanvraag om bijzondere bijstand bij het primaire besluit afgewezen. Naar aanleiding van het door eiseres ingediende bezwaar van 18 juni 2020 heeft verweerder zijn besluit heroverwogen. Het bezwaar is echter ongegrond verklaard. Verweerder heeft bij het bestreden besluit overwogen dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor medische kosten een aan de Pw voorliggende, toereikende en passende voorziening moet worden beschouwd. Daarmee bedoelt verweerder te zeggen dat de Pw in beginsel geen ruimte biedt om de kosten van een medische behandeling geheel of gedeeltelijk te vergoeden, indien de uitgevoerde zorg niet op grond van de Zvw wordt vergoed. Verweerder heeft andermaal verwezen naar het advies van de adviserend tandarts, waaruit blijkt dat in het geval van eiseres een plaatprothese doelmatiger zou zijn geweest. Volgens verweerder is daarom geen sprake van bijzondere noodzakelijke kosten.
3. Eiseres heeft procedurele en inhoudelijke bezwaren tegen het bestreden besluit. Zij voert in beroep onder meer aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en genomen omdat de eigen behandelend tandarts niet is geraadpleegd. Deze tandarts had kunnen verduidelijken waarom in het geval van eiseres voor een frameprothese is gekozen.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 augustus 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR4915, vormt de Zorgverzekeringwet sinds 1 januari 2006 in beginsel een voorliggende, toereikende en passende voorziening voor de kosten van een tandheelkundige behandeling. In deze wet, in samenhang met artikel 2.7 van het Besluit zorgverzekering, is een bewuste keuze gemaakt over de noodzaak van het niet of niet geheel vergoeden van kosten van tandheelkundige behandelingen. Dit betekent dat voor de kosten van tandheelkundige behandeling geen recht bestaat op bijzondere bijstand, ook niet in het geval de door betrokkene gemaakte kosten niet (volledig) door de voorliggende voorziening (de zorgverzekeraar) worden vergoed.
Voor eiseres betekent dit dat verweerder in beginsel de bijzondere bijstand mocht weigeren.
5.1
De rechtbank leidt uit de overwegingen van het bestreden besluit af dat verweerder niettemin bereid is om in bepaalde gevallen toch bijzondere bijstand te verlenen voor tandartskosten die niet door de zorgverzekering worden vergoed. Daartoe beoordeelt verweerder of sprake is van bijzondere noodzakelijke kosten. In het kader van deze beoordeling vraagt verweerder advies aan een extern adviserend geneeskundige. Dit beleid dient te worden gekwalificeerd als begunstigend, buitenwettelijk beleid. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 5 oktober 2010, LJN BO1031) wordt een dergelijk beleid als gegeven aanvaard en dient de door de bestuursrechter te verrichten toetsing zich te beperken tot de vraag of het beleid op consistente wijze wordt toegepast.
5.2
In wat eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder zijn eigen begunstigende beleid in dit geval niet op juiste wijze heeft toegepast. Verweerder mocht in redelijkheid afgaan op het oordeel van de ingeschakelde adviserend tandarts, die desgevraagd heeft geoordeeld dat het plaatsen van een frameprothese in het geval van eiseres niet noodzakelijk was en dat dit ook niet de goedkoopst adequate behandeling is. Dat de eigen behandelend tandarts van eiseres daarover mogelijk anders denkt, leidt niet tot een ander oordeel.
6. Voor zover eiseres van mening is dat in haar geval sprake is van zeer dringende redenen, die maken dat verweerder de hardheidsclausule moest toepassen, geldt het volgende. Uit de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 2002-2003, 28870, nr. 3, p.46) bij artikel 16 van de Pw blijkt dat de hardheidsclausule bedoeld is voor uitzonderlijke situaties. Er moet sprake zijn van een acute noodsituatie, waarbij de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (uitspraak van 27 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY48080) is een acute noodsituatie aan de orde indien een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. De omstandigheden die eiseres heeft aangegeven, hoe moeilijk en spijtig ook, vallen hier niet onder.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2021.
griffier rechter
de griffier is verhinderd om deze
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.