ECLI:NL:RBDHA:2021:9178

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 augustus 2021
Publicatiedatum
20 augustus 2021
Zaaknummer
AWB 21/4816
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging opvang en verstrekkingen aan asielzoeker door Centraal orgaan Opvang Asielzoekers

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een asielzoeker, had tegen de beëindiging van zijn opvang en voorzieningen door het Centraal orgaan Opvang Asielzoekers (COa) op 4 augustus 2021 beroep ingesteld. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van onverwijlde spoed, maar dat het beroep geen redelijke kans van slagen had. Verzoeker had eerder een asielaanvraag ingediend die op 24 juni 2021 was afgewezen, en het bijbehorende inreisverbod was opgelegd. De rechtbank Amsterdam had op 3 augustus 2021 het beroep tegen deze afwijzing kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder stelde dat de verstrekkingen van rechtswege waren beëindigd op basis van de eerdere beschikking van 24 juni 2021. De voorzieningenrechter concludeerde dat de beëindiging van de opvang rechtmatig was en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Er werd geen proceskostenvergoeding toegekend, en tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/4816
V-nummer: [Nummer]

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[Naam], verzoeker,

(gemachtigde: mr. drs. E.A.A. Charry),
en

het bestuur van het Centraal orgaan Opvang Asielzoekers (COa), verweerder,

(gemachtigde: mr. J. Meijer).

Procesverloop

Verweerder heeft de opvang en voorzieningen van het COa voor eiser op 4 augustus 2021 beëindigd.
Verzoeker heeft tegen de feitelijke beëindiging van de opvang en voorzieningen beroep ingesteld, dit beroep is geregistreerd onder nummer AWB 21/4815. Op 13 augustus 2021 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 13 augustus 2020 een verweerschrift ingediend per e-mail.
Verzoeker heeft hierop bij fax gereageerd op 15 augustus 2021. Op 16 augustus 2021 heeft verweerder hierop bij fax aanvullend gereageerd.
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Verzoeker heeft op 12 juni 2021 een asielaanvraag in Nederland ingediend. Bij besluit van 24 juni 2021 is deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, waarbij aan verzoeker tevens een inreisverbod voor de duur van twee jaar is opgelegd. Bij uitspraak van 3 augustus 2021, van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam [1] is het daartegen ingestelde beroep kennelijk ongegrond verklaard. Tevens is het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld. Het besluit van 24 juni 2021 is daarmee onherroepelijk.
2. Verweerder heeft op 4 augustus 2021 de verstrekkingen van verzoeker beëindigd en verzoeker opgedragen de asielopvang te verlaten. Verzoeker heeft daartegen beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht te bepalen dat verweerder hem opvang en voorzieningen aanbiedt totdat op het beroep is beslist.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er sprake is van onverwijlde spoed, omdat de opvang van verzoeker op 4 augustus 2021 is beëindigd.
4. De voorzieningenrechter beoordeelt bij een verzoek om een voorlopige voorziening hangende een beroepsprocedure of het beroep een redelijke kans van slagen heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de beroepszaak niet.
5. Op grond van artikel 5, tweede lid, van de Wet COa worden handelingen van het COa ten aanzien van een vreemdeling als zodanig die worden verricht in het kader van de beëindiging van verstrekkingen bij of krachtens deze wet, voor de toepassing van deze wet met een beschikking gelijkgesteld.
De bevoegdheid van de voorzieningenrechter
6. De voorzieningenrechter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of hij bevoegd is van het verzoek kennis te nemen. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag bevestigend, nu het beroep waarop het verzoek betrekking heeft zich richt tegen de feitelijke beëindiging van de opvang met ingang van 4 augustus 2021. Een dergelijke handeling staat ingevolge artikel 5, tweede lid, van de Wet COa gelijk aan een beschikking waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.
De inhoudelijke beoordeling van het verzoek
7. Verzoeker voert aan dat hij, zolang de termijn voor het instellen van hoger beroep bij de Afdeling openstond, recht had op opvang en voorzieningen zodat zijn verwijdering uit de opvang op 4 augustus 2021 achterwege had moeten blijven.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, bij uitspraak van 3 augustus 2021 het beroep van eiser tegen het asielbesluit kennelijk ongegrond heeft verklaard en het - met het beroep samenhangende - verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft afgewezen. De verstrekkingen zijn op 4 augustus 2021 van rechtswege beëindigd, op grond van de meeromvattende beschikking van 24 juni 2021. Verder stelt verweerder dat verzoeker geen hoger beroep heeft ingesteld bij de Afdeling en dat de beroepstermijn inmiddels is verstreken.
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het recht op verstrekkingen van rechtswege is geëindigd door de meeromvattende beschikking van 24 juni 2021 en de voornoemde uitspaak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 3 augustus 2021. Uit artikel 7, eerste lid, onder b, van de van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005, volgt dat de opvangvoorzieningen in dat geval kunnen worden beëindigd op de dag na de dag waarop de vreemdeling rechtmatig verwijderbaar is geworden. Verweerder heeft daarom op 4 augustus 2021 het bieden van verstrekkingen aan verzoeker kunnen staken. Dat op dat moment de termijn voor het instellen van hoger beroep bij de Afdeling nog niet was verstreken, maakt niet dat verweerder gehouden was om de verstrekkingen te continueren.
10. Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het beroep geen redelijke kans van slagen heeft. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
11. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier, op 16 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
griffier
De voorzieningenrechter is verhinderd om deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.