ECLI:NL:RBDHA:2021:917

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 februari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
SGR 21/74
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering na opschorting en de verstrekking van gegevens met betrekking tot bitcoin wallet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 februari 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker wiens bijstandsuitkering per 8 december 2020 was ingetrokken door het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas. De intrekking was gebaseerd op het niet verstrekken van gevraagde gegevens met betrekking tot een bitcoin wallet en de daaruit verrichte transacties. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vraag centraal staat of verzoeker de gevraagde gegevens heeft verstrekt en of hem dit verweten kan worden. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij nooit een persoonlijke bitcoin wallet heeft gehad en dat hij de gevraagde gegevens niet kan verstrekken. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker niet verweten kan worden dat hij de gegevens niet heeft verstrekt, omdat het mogelijk was om bitcoins aan te schaffen zonder een persoonlijke wallet. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten om de intrekking van de bijstandsuitkering te schorsen en verzoeker bijstand te verlenen ter hoogte van de geldende norm vanaf de datum van zijn verzoek om een voorlopige voorziening tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker en moet het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/74
uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 februari 2021 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J. Oversluizen),
tegen

het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Boere).

Procesverloop

Bij besluit van 23 december 2020 (het bestreden primaire besluit) heeft verweerder verzoekers recht op bijstand ingevolge de Participatiewet (Pw) per 8 december 2020 ingetrokken.
Verzoeker heeft tegen het bestreden primaire besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de gedingstukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 21 januari 2021 heeft verweerder aanvullende stukken ingediend.
Bij e-mail van 27 januari 2021 heeft verzoeker aanvullende stukken ingediend.
In verband met de maatregelen rondom het coronavirus zijn partijen bij brief van
5 januari 2021 gevraagd of zij toestemming geven om de zaak schriftelijk af te doen. Verzoeker heeft bij brief van 6 januari 2021 aangegeven geen toestemming te verlenen voor een schriftelijke afdoening van de zaak. Verweerder heeft bij brief van 12 januari 2021 aangegeven wel toestemming te verlenen voor een schriftelijke afdoening van de zaak.
Het onderzoek ter zitting heeft via een skypeverbinding plaatsgevonden op 28 januari 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en mevrouw [A] , zijn begeleider. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Alvorens kan worden overgegaan tot een inhoudelijke behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, beoordeelt de voorzieningenrechter of sprake is van een voldoende spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Van een spoedeisend belang als hiervoor bedoeld is onder meer sprake wanneer betrokkene in acute financiële nood verkeert.
1.2
De voorzieningenrechter acht het spoedeisende belang in onderhavig geval voldoende aangetoond. Daarbij is van belang dat verzoeker al ruim een maand geen inkomen meer heeft, nu zijn bijstandsuitkering is ingetrokken. In verband hiermee acht de voorzieningen-rechter aannemelijk dat verzoeker zijn vaste lasten niet meer kan betalen.
2. Aan de hand van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel zal worden bepaald of er aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
3. De voorzieningenrechter gaat bij zijn beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Verzoeker ontving sinds 13 mei 2016 een bijstandsuitkering. Naar aanleiding van een melding van het Inlichtingenbureau dat het vermogen op de bankrekening van verzoeker op 31 december 2019 € 6.539,- bedroeg en dat verzoekers vermogen daarmee het vrij te laten vermogen overschrijdt, is de afdeling Sociale Zaken van de gemeenschappelijke regeling IJsselgemeenten (Sociale Zaken) een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan verzoeker verleende bijstandsuitkering. Daarbij is dossieronderzoek en internetonderzoek verricht en zijn onder meer het BRP en Suwinet geraadpleegd. Daarnaast is per e-mail informatie opgevraagd bij BTC Direct. Verder is verzoeker bij brief van 25 augustus 2020 verzocht om, onder andere, bankafschriften van zijn betaal- en spaarrekeningen en te verstrekken. Op 22 oktober 2020 heeft verzoeker de gevraagde stukken verstrekt. Naar aanleiding van de verstrekte stukken heeft verweerder telefonisch contact opgenomen met verzoeker en hem verzocht aanvullende informatie te verstrekken met betrekking tot zijn creditcard en Paypalrekening. Nadat verzoeker per mail de gevraagde stukken had verstrekt en telefonisch een toelichting had gegeven met betrekking tot de creditcard en de Paypalrekening, heeft verweerder bij brief van
25 november 2020 aanvullende informatie opgevraagd bij verzoeker. Het gaat om, voor zover nog niet verstrekt, bankafschriften van alle betaal- en spaarrekeningen en de Paypalrekening, een transactieoverzicht van de creditcard, deugdelijke en verifieerbare verklaringen en eventuele bewijsstukken met betrekking tot alle bijschrijvingen van derden op verzoekers betaal- en Paypalrekening, bewijsstukken met betrekking tot de bitcoin wallet en een transactieoverzicht van de vanuit de bitcoin wallet gedane transacties over de periode van 13 mei 2016 tot en met 25 november 2020. Op 8 december 2020 heeft verzoeker twee verklaringen overgelegd. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 9 december 2020 verzoekers recht op bijstand per 8 december 2020 opgeschort. Daarnaast heeft verweerder verzoeker verzocht om voor 17 december 2020 alsnog de bij brief van 25 november 2020 opgevraagde stukken in te leveren. Op 11 december 2020 heeft verzoeker bankafschriften van de betaal- en spaarrekening, transactieoverzichten van de Paypalrekening en zijn creditcard en verklaringen met betrekking tot de bitcoin wallet, de bijschrijvingen van derden en de Paypalrekening per e-mail verstrekt. Verder heeft op 14, 15, 16 en 17 december 2020 per mail respectievelijk telefonisch contact plaatsgevonden met verzoeker met betrekking tot verzoekers bitcoin account dan wel wallet. Vervolgens heeft verzoeker op 17 december 2020 schriftelijke verklaringen van twee vrienden overgelegd. Naar aanleiding hiervan heeft op 18 en 19 december 2020 per e-mail respectievelijk telefonisch contact plaatsgevonden met verzoeker. Ten slotte heeft verzoeker verweerder per e-mail laten weten BTC Direct verzocht te hebben om zijn account te sluiten. Daarnaast heeft verzoeker twee walletcodes van een van zijn vrienden doorgestuurd. De bevindingen van het rechtmatigheidsonderzoek zijn vastgelegd in een rapportage van 23 december 2020.
4. Bij het bestreden primaire besluit heeft verweerder vervolgens de bijstandsuitkering van verzoeker met ingang van 8 december 2020 ingetrokken. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat verzoeker niet alle gevraagde gegevens met betrekking tot de bitcoin wallet en de daaruit verrichte transacties heeft verstrekt en het verzuim daardoor niet hersteld heeft.
5. Verzoeker kan zich niet verenigen met het bestreden primaire besluit. Verzoeker betwist dat hij de gevraagde gegevens niet tijdig heeft overgelegd. Verder heeft verzoeker zich altijd bereid getoond om (aanvullende) informatie te verschaffen. Vanwege de angststoornis waar verzoeker aan lijdt kost het hem echter meer tijd en moeite om alle gevraagde gegevens te verzamelen. Verweerder verzoekt (ook) om informatie die hij simpelweg niet kan produceren. Dit kan hem gelet op de omstandigheden van het geval niet verweten worden. Verweerder stelt dat verzoekers vermogen op 31 december 2019 € 6.539,- bedroeg. Op basis van de in het dossier bevindende af- en bijschrijvingen is de juistheid hiervan echter niet vast te stellen. Daarnaast betwist verzoeker dat hij vermogen heeft. Zijn saldo is op dit moment zelfs negatief. Voorts wordt in e-mailcorrespondentie van medewerkers van verweerder erkend dat verweerder geen ervaring heeft met bitcoins. Ook wordt erkend dat betalingen van verzoeker aan BTC Direct wegvallen tegen de door verzoeker ontvangen betalingen van drie vrienden. Het bestreden primaire besluit is dan ook onzorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd, aldus verzoeker.
6. Allereerst merkt de voorzieningenrechter op dat uit de door verweerder op
21 januari 2021 verstrekte wijzigingsrapportage en brief van 14 januari 2021 volgt dat het bestreden primaire besluit gewijzigd wordt wat betreft de datum met ingang waarvan verzoekers bijstandsuitkering wordt ingetrokken. Volgens verweerder is verzoekers bijstandsuitkering ten onrechte met ingang van 8 december 2020 in plaats van
9 december 2020 ingetrokken en wordt de ten onrechte niet uitbetaalde bijstand nabetaald. Nu het voorgaande een wijziging van het bestreden primaire besluit betreft, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening geacht eveneens gericht te zijn tegen deze wijziging.
7.1
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd bevestigd dat het in deze procedure gaat om een intrekking na opschorting als bedoeld in het vierde lid van artikel 54 van de Pw. Verder heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd bevestigd dat deze grondslag in bezwaar gehandhaafd gaat worden. Dit betekent dat in deze procedure de vraag centraal staat of verzoeker de in het opschortingsbesluit van 9 december 2020 genoemde stukken verstrekt heeft en, indien dit niet geval is, of hem hiervan een verwijt kan worden gemaakt.
7.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen enkel in geschil is of verzoeker de gevraagde gegevens met betrekking tot de bitcoin wallet en de daaruit gedane transacties over de periode van 13 mei 2016 tot en met 25 november 2020 verstrekt heeft. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoeker deze gegevens niet verstrekt heeft en dat hem dit verweten kan worden. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hij niet in staat is alle gevraagde stukken te verstrekken. Dit kan hem echter niet verweten worden, aangezien hij niet in het bezit is geweest van een bitcoin wallet.
7.3
Voor de beoordeling of verzoeker de gevraagde gegevens al dan niet verstrekt heeft, is van belang om welke gegevens precies gevraagd is en hoe dit verzoek geformuleerd is. In het opschortingsbesluit is verzoeker gevraagd om, onder andere, de volgende gegevens in te leveren: “Bewijsstukken/overeenkomst waaruit blijkt per welke datum de bitcoin wallet is geopend” en “Een transactieoverzicht vanuit de bitcoin wallet over de periode 13 mei 2016 tot 25 november 2020. Dit moet een overzicht zijn voorzien van een tenaamstelling, het saldo-overzicht inclusief datum en alle af- en bijschrijvingen”.
7.4
De vraag rijst hoe de woorden “de bitcoin wallet” geïnterpreteerd moet worden. Verzoeker heeft ter zitting naar voren gebracht dat gevraagd werd naar gegevens met betrekking tot een persoonlijke, door hem geopende, bitcoin wallet. De gemachtigde van verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat “de bitcoin wallet” inderdaad gelijk lijkt te staan aan verzoekers persoonlijke wallet, echter dat deze term in dit geval niet zo beperkt uitgelegd dient te worden. Met het vragen naar gegevens met betrekking tot “de bitcoin wallet” wordt eigenlijk bedoeld alle relevante informatie met betrekking tot de transacties die verricht zijn met de bij BTC Direct gekochte bitcoins, ongeacht van wie de wallet is waar deze bitcoins in geplaatst zijn. Volgens de gemachtigde van verweerder wordt dus niet specifiek gevraagd naar gegevens met betrekking tot de persoonlijke wallet van verzoeker.
7.5
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de woorden “de bitcoin wallet” in dit geval zo begrepen moeten worden dat in het opschortingsbesluit gevraagd wordt naar gegevens met betrekking tot de persoonlijke wallet van verzoeker. De voorzieningenrechter baseert dit op het volgende. Verzoeker heeft naar aanleiding van de brieven voorafgaand aan het opschortingsbesluit en ook na het opschortingsbesluit direct aangegeven dat hij weliswaar bitcoins heeft gekocht, maar dat hij dat deed voor vrienden, dat hij wel een account had en dat hij zelf nooit een bitcoinwallet heeft geopend. Op geen enkel moment heeft verweerder laten weten dat niet bedoeld werd te vragen naar de persoonlijke bitcoinwallet van verzoeker, maar ook naar de wallets waar de bitcoins in terecht waren gekomen. Ook uit de rapportage van 23 december 2020 lijkt te volgen dat verweerder vooral het oog had op de persoonlijke wallet van verzoeker; verweerder stelt zich in die rapportage op het standpunt dat het niet mogelijk is om bitcoins aan te schaffen zonder een persoonlijke wallet en dat het ook niet mogelijk is om gekochte bitcoins gelijk door te sturen naar de wallet van een ander. Dat betekent dat geconcludeerd moet worden dat verweerder bij het opvragen van de gegevens over “de bitcoin wallet” informatie wilde hebben over de persoonlijke bitcoinwallet van verzoeker. Onder die omstandigheden kan niet in deze fase van het proces worden tegengeworpen dat met de betreffende woorden ook iets anders is bedoeld te vragen. Het had op de weg van verweerder gelegen daarover dan zo snel mogelijk meer duidelijkheid te verschaffen.
7.6
Vaststaat dat verzoeker de gegevens over de persoonlijke bitcoinwallet niet heeft verstrekt. Verzoeker stelt dat hem dat niet verweten kan worden, omdat hij nooit een bitcoinwallet heeft gehad en ook niet nodig had om de transacties te verrichten. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het niet mogelijk was om bitcoins aan te schaffen zonder persoonlijke wallet. In het dossier bevindt zich een e-mail van BTC Direct van 18 december 2020 en van 21 december 2020. Uit die laatste email volgt dat het tot de verscherping van de regelgeving van de DNB (De Nederlandsche Bank) mogelijk was om gekochte bitcoin direct naar de wallet van iemand anders te sturen zonder zelf in het bezit te zijn van een persoonlijke wallet. Dit komt overeen met de door verzoeker gegeven verklaring met betrekking tot de door hem gehanteerde werkwijze. Nu verzoeker inderdaad niet in het bezit lijkt te zijn van een persoonlijke wallet en de bitcointransacties ook konden worden verricht zonder die persoonlijke wallet, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verzoeker niet kan worden verweten dat hij de gevraagde gegevens met betrekking tot “de bitcoin wallet” niet verstrekt heeft. Dat betekent dat de intrekking na de opschorting naar verwachting geen stand kan houden.
7.7
In het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat bij wijze van voorschot aan verzoeker bijstand zal worden verstrekt ter hoogte van de voor hem geldende norm vanaf de van indiening van het verzoek om een voorlopige voorziening, 31 december 2020, tot en met zes weken na bekendmaking van de te nemen beslissing op bezwaar.
8.1
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8.2
Verder veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen toe;
- schorst het bestreden primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de te nemen beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat bij wijze van voorschot aan verzoeker bijstand wordt verstrekt ter hoogte van de voor hem geldende norm vanaf de datum van zijn verzoek om een voorlopige voorziening, 31 december 2020, tot en met zes weken na bekendmaking van de te nemen beslissing op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker ten bedrage van € 1.068,-;
- bepaalt dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.A.E. Bach, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
5 februari 2021.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.