In deze zaak heeft de kinderrechter op 13 augustus 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot machtiging voor uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. Het verzoek was ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, en volgde op een eerdere beschikking van 10 juni 2021, waarin een tijdelijke machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij zowel de ouders als vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling aanwezig waren.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er positieve ontwikkelingen zijn in de thuissituatie van de kinderen. De ouders hebben laten zien dat zij bereid zijn om samen te werken met de hulpverlening en dat de communicatie met de gecertificeerde instelling goed verloopt. De kinderrechter heeft ook opgemerkt dat er een gezinsopname gepland staat, wat de noodzaak voor een uithuisplaatsing op dit moment ondermijnt. De kinderrechter concludeert dat de strikte noodzaak voor uithuisplaatsing niet meer aanwezig is, en dat de ouders in staat zijn om de zorg voor de kinderen op zich te nemen.
Uiteindelijk heeft de kinderrechter het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen, met de overweging dat de kinderen in een stabiele omgeving verblijven en dat er voldoende zicht is op hun ontwikkeling en veiligheid. De ouders zijn positief over de gang van zaken en hebben aangegeven dat zij de hulpverlening accepteren en willen dat de kinderen thuis blijven tot de gezinsopname plaatsvindt. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.