ECLI:NL:RBDHA:2021:9146

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2021
Zaaknummer
C/09/607195 / JE RK 21-211
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen na positieve ontwikkelingen in de thuissituatie

In deze zaak heeft de kinderrechter op 13 augustus 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot machtiging voor uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. Het verzoek was ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, en volgde op een eerdere beschikking van 10 juni 2021, waarin een tijdelijke machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij zowel de ouders als vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling aanwezig waren.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er positieve ontwikkelingen zijn in de thuissituatie van de kinderen. De ouders hebben laten zien dat zij bereid zijn om samen te werken met de hulpverlening en dat de communicatie met de gecertificeerde instelling goed verloopt. De kinderrechter heeft ook opgemerkt dat er een gezinsopname gepland staat, wat de noodzaak voor een uithuisplaatsing op dit moment ondermijnt. De kinderrechter concludeert dat de strikte noodzaak voor uithuisplaatsing niet meer aanwezig is, en dat de ouders in staat zijn om de zorg voor de kinderen op zich te nemen.

Uiteindelijk heeft de kinderrechter het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen, met de overweging dat de kinderen in een stabiele omgeving verblijven en dat er voldoende zicht is op hun ontwikkeling en veiligheid. De ouders zijn positief over de gang van zaken en hebben aangegeven dat zij de hulpverlening accepteren en willen dat de kinderen thuis blijven tot de gezinsopname plaatsvindt. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/607195 / JE RK 21-211
Datum uitspraak: 13 augustus 2021

Beschikking van de kinderrechter

Afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het oorspronkelijk op 9 februari 2021 ingekomen verzoekschrift van:
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden(hierna te noemen: de Raad),
betreffende:
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2013 te [geboorteplaats]
hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2016 te [geboorteplaats]
hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
- [minderjarige 3]geboren op [geboortedag 3] 2019 te [geboorteplaats]
hierna te noemen: [minderjarige 3] ,
hierna tezamen ook te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man] ,hierna te noemen: de vader,wonende te [woonplaats] ,

[de vrouw] ,hierna te noemen: de moeder,wonende te [woonplaats]

advocaat: mr. Ş.Ö. Zengin-Epozdemir, gevestigd in Den Haag,

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

Bij beschikking van 10 juni 2021 van de kinderrechter in deze rechtbank is een machtiging verleend om [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 14 juni 2021 tot 14 augustus 2021 en is de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden tot deze zitting.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikking van 10 juni 2021;
- de schriftelijke update van de gecertificeerde instelling van 6 augustus 2021, met bijlagen.
Op 13 augustus 2021 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
- mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] namens Raad;
- [vertegenwoordigers van de GI] namens de gecertificeerde instelling.

Verzoek en verweer

Het aangehouden verzoek strekt tot machtiging om [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting ligt het volgende aan het verzoek ten grondslag. Op 10 augustus jl. is er een intake geweest bij Sterk Huis voor een gezinsopname. De gezinsopname is noodzakelijk om zicht te krijgen op de opvoedvaardigheden van de ouders. De opname zal twaalf weken duren en uit de opname zal een advies komen. Vanuit dit advies zal bekeken worden of een thuisplaatsing van de kinderen mogelijk is en welke hulp al dan niet dient te worden ingezet. De gecertificeerde instelling heeft daaraan toegevoegd dat de machtiging uithuisplaatsing tot in ieder geval de gezinsopname moet worden verleend. Op dit moment is er een wachtlijst, maar de verwachting is dat de gezinsopname binnen drie maanden zal starten. De kinderen verblijven nu in een stabiele omgeving en als zij worden thuisgeplaatst zal dat voor onrust zorgen. In de thuissituatie is er namelijk nog niets veranderd. Er is sprake van een patroon waarbij hulpverlening wordt ingezet maar daarna niet wordt doorgepakt. Daarnaast is namens de gecertificeerde instelling aangegeven dat de ouders goed bezig zijn en dat er sprake is van en goede samenwerking, maar dat deze ontwikkeling nog pril is. Inmiddels verlopen de bezoeken tussen de kinderen en de ouders via het Wilmahuis en deze verlopen positief.
Namens en door de moeder is verweer gevoerd en is verzocht om het verzoek af te wijzen omdat er geen noodzaak is voor een machtiging uithuisplaatsing. De verslagen die de advocaat geeft ontvangen zijn allemaal positief. De communicatie tussen de ouders en de gecertificeerde instelling is goed. Daarnaast accepteren de ouders de hulpverlening en profiteren zij hiervan. De ouders willen dat de kinderen in de periode tot aan de gezinsopname worden thuisgeplaatst. Er is nu geen acute noodsituatie waardoor de kinderen langer uit huis geplaatst zouden moeten blijven. Tijdens de vorige zitting was er veel onduidelijkheid, maar nu gaat alles goed. Als de kinderen thuisgeplaatst worden, gaan de ouders niet opeens de hulpverlening weigeren. Daarbij willen de ouders graag de gezinsopname.
De vader heeft aangegeven dat hij positief is over hoe het nu gaat en dat hij positief staat tegenover een gezinsopname.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor uithuisplaatsing niet, althans onvoldoende aanwezig zijn. Hiertoe overweegt de kinderrechter als volgt. Voorop gezet dient te worden dat een uithuisplaatsing – wat een uiterste maatregel is – niet langer wordt ingezet dan strikt noodzakelijk is. Van die strikte noodzaak is op dit moment geen sprake meer. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat dat er positieve ontwikkelingen zijn. De bezoeken met de ouders bij het Wilmahuis verlopen positief, de ouders zetten goede stappen en de samenwerking tussen de ouders en de gecertificeerde instelling is sterk verbeterd.
De kinderrechter heeft verder acht geslagen op de bij beschikking van 3 mei 2021 verzochte visie van Maatwerk (Jeugdformaat), de hulpverlening die bij de moeder (thuis) betrokken was. Uit deze informatie (d.d. 14 mei 2021) blijkt dat Maatwerk van mening is dat uithuisplaatsing niet passend is, omdat de moeder heeft laten zien dat zij leerbaar is. Dat van leerbaarheid sprake is blijkt ook uit de hiervoor genoemde positieve ontwikkelingen van de laatste periode.
Voorts overweegt de kinderrechter dat op korte termijn een gezinsopname zal plaatsvinden en dat tijdens deze gezinsopname geen machtiging uithuisplaatsing is vereist. In afwachting van de gezinsopname zal middels de ondertoezichtstelling voldoende zicht zijn op de ontwikkeling en de veiligheid van de kinderen, waardoor een uithuisplaatsing niet noodzakelijk is.
Tot slot overweegt de kinderrechter dat pas nadat zij uitspraak had gedaan, de gecertificeerde instelling aangaf dat de kinderen op dit moment op vakantie zijn met het pleeggezin. Met de ouders is besproken dat zij de kinderen niet op de vakantiebestemming gaan ophalen, maar dat de kinderen na de vakantie zullen worden thuisgebracht. De kinderen zullen wel geïnformeerd worden dat zij na hun vakantie naar huis gaan.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek tot machtiging om [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2021 door mr. A.J. Japenga, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E.M. van der Plas als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 19 augustus 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.