ECLI:NL:RBDHA:2021:9142

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2021
Zaaknummer
SGR 21/3812 en SGR 21/3815
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen handhavingsverzoek en niet-ontvankelijkheid van beroep

Op 16 juli 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken SGR 21/3812 en SGR 21/3815. Het bezwaar van eiser tegen het besluit van 6 januari 2021, waarin het handhavingsverzoek werd afgewezen, is aan de orde. Eiser had op 14 oktober 2020 verzocht om handhavend op te treden tegen een erfafscheiding. Na afwijzing van dit verzoek heeft eiser op 7 februari 2021 bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is door verweerder doorgezonden naar de rechtbank, omdat verweerder zich niet bevoegd achtte om op het bezwaar te beslissen, gezien er al een andere procedure liep (SGR 21/1062) over een vergelijkbaar handhavingsverzoek.

De rechtbank oordeelt dat het bezwaar van eiser ten onrechte is doorgezonden, omdat het betrekking heeft op een ander handhavingsverzoek. Hierdoor is het beroep in de zaak SGR 21/3812 niet-ontvankelijk verklaard. In de tweede zaak, SGR 21/3815, heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder niet tijdig heeft beslist op het bezwaar, waardoor het beroep gegrond is verklaard. De rechtbank draagt verweerder op om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken en legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Tevens wordt de dwangsom vastgesteld op € 1442,- en moet verweerder het griffierecht van € 181,- aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/3812 en SGR 21/3815

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2021 in de zaken tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Westland, verweerder.

Als derde-partij hebben aan de gedingen deelgenomen:
[derde-partij 1] en [derde-partij 2], te [woonplaats]
(gemachtigde: mr. B.J.P.M. Zwinkels).

Procesverloop

Bij besluit van 6 januari 2021 heeft verweerder het handhavingsverzoek van eiser van 14 oktober 2020 afgewezen.
Op 7 februari 2021 heeft eiser tegen het besluit van 6 januari 2021 bezwaar gemaakt. Bij brief van 30 april 2021 heeft verweerder dit bezwaarschrift op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ter behandeling als beroepschrift doorgezonden naar deze rechtbank. Deze zaak is geregistreerd onder zaaknummer SGR 21/3812.
Op 1 juni 2021 heeft eiser beroep ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar van 7 februari 2021 (SGR 21/3815).

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaken niet nodig is.
SGR 21/3812
2. Op 14 oktober 2020 heeft eiser verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen de kastanjehouten palen met gaaspanelen (de erfafscheiding) op het perceel [perceel] [huisnummer] te [plaats] . Bij besluit van 6 januari 2021 heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
3. Bij brief van 30 april 2021 heeft verweerder het tegen het besluit van 6 januari 2021 gerichte bezwaar op grond van artikel 6:15 van de Awb doorgezonden aan deze rechtbank. Verweerder heeft aan de doorzending ten grondslag gelegd zelf niet bevoegd te zijn om op het bezwaar te beslissen omdat er al een beroepszaak bij deze rechtbank loopt (SGR 21/1062) waarin eiser heeft aangevoerd dat de erfafscheiding niet vergunningsvrij zou zijn. Bij brief van eveneens 30 april 2021 heeft verweerder eiser van de doorzending is kennis gesteld.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bezwaar van 7 februari 2021 ten onrechte aan de rechtbank doorgezonden. Dit komt omdat het bezwaar tegen het besluit van 6 januari 2021 betrekking heeft op een ander handhavingsverzoek dan het handhavingsverzoek dat aan de orde is in de procedure met zaaknummer SGR 21/1062 en op dat andere handhavingsverzoek bij besluit van 6 januari 2021 ook inhoudelijk is beslist. Ook al is de erfafscheiding ook onderwerp van geschil in die andere handhavingsprocedure (SGR 21/1062), betekent dat niet dat verweerder niet langer bevoegd en gehouden is om een besluit op het bezwaar van 7 februari 2021 te nemen.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank zal het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15 van de Awb aan verweerder terugzenden ter verdere afhandeling.
SGR 21/3815
6. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
7. Eiser heeft het bezwaarschrift ingediend op 7 februari 2021. Verweerder moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is. Omdat er een adviescommissie is, geldt in dit geval een termijn van twaalf weken. Dat staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb. In deze zaak liep de bezwaartermijn af op 17 februari 2021 en de termijn om te beslissen op bezwaar op 12 mei 2021
.De termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen is daarom voorbij. Daarbij merkt de rechtbank op dat voormelde brief van 30 april 2021 waarin verweerder aan eiser meedeelt dat het bezwaar is doorgezonden aan de rechtbank omdat verweerder niet bevoegd is om een besluit te nemen, niet als een aan eiser bekendgemaakt besluit op bezwaar kan worden aangemerkt en bovendien, gelet op rechtsoverweging 4, onjuist is. Eiser heeft verweerder op 13 mei 2021 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
8. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
9. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
10. Eiser heeft kennelijk verzocht om de reeds verbeurde dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. Dat staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
11. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom op onjuiste gronden niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De dwangsom is in dit geval verschuldigd vanaf 27 mei 2021 tot 8 juli 2021 en bedraagt € 1442,-.
12. Het beroep is kennelijk gegrond.
13. De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep met zaaknummer SGR 21/3812 niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat het beroep met zaaknummer SGR 21/3812 met toepassing van artikel 6:15 van de Awb wordt doorgezonden naar verweerder ter behandeling als bezwaarschrift;
- verklaart het beroep met zaaknummer SGR 21/3815 gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1442,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. L.F.A. Bouwens-Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.